“Aan de priesters en de mussen”
>>PDF<<
Belevenis onder moderne heidenen
Eindeloos volgt er huis op huis. Steeds vijf verdiepingen hoog. Op de ene verdieping speelt de grammofoon schreeuwend een schlager.
Op de volgende ligt een stervende man.
Op de derde speelt dicht op elkaar een troep bleke kinderen.
Elke verdieping heeft zijn mensen, zijn wederwaardigheden, zijn vreugde en veel bitter leed.
Een middag lang ben ik daar doorheen gelopen, heb de mensen bezocht.
Nu sta ik helemaal boven op de vierde verdieping voor een smalle deur.
“Tsjonge jonge, wat is daar toch aan de hand?”, vraag ik mezelf af. Achter de deur is er een kabaal, alsof de wereld vergaat. Een paar zingen er. Maar het zingen wordt overstemd door geschreeuw – iedereen schijnt daar zijn mond open te hebben – door lachen en door gekrijs van vrouwenstemmen.
Ik geef mezelf een por in de zij: “Heb moed, ouwe jongen!” Mijn aankloppen hoort niemand, Dan ga ik zo binnen – en zie wat er aan de hand is: Een groot drinkgelag met alle gevolgen van dien. Overigens – zo erg dronken lijkt me nog niemand te zijn. Ze zijn gewoon allemaal heel – vrolijk? Nee! Drank maakt niet vrolijk. Maar “aangeschoten”.
Als ik binnenkom, verstomt een ogenblik het lawaai. Vragende gezichten kijken in mijn richting.
Dan heeft er één mij herkend. “De dominee!”, roept hij half lachend, half geschrokken.
“De dominee!”, roept het gezelschap in koor. En eentje flapt eruit: “Pas op, die wil ons met de hemel zoet houden”.
Iedereen lacht.
En krijsend schreeuwt een vrouw: “Meneer de dominee, de hemel laten we over aan u en de mussen!”.
Bulderend gelach.
Ik word razend: “Het is niet waar”, schreeuw ik door het lawaai heen. “Ik denk er niet aan, jullie met de hemel zoet te houden!”
“Nou”, zegt er iemand verbaasd, “ik denk dat je daar toch de priesters voor hebt!”
Iedereen is het met hem eens.
“Waarvoor de priesters zijn”, ga ik door, “weet ik niet. Maar dat weet ik, dat ik jullie niet met de hemel wil zoet houden. Ik peins er niet over.”
Ik richt mij tot de vrouw. “Ziet u, u wilt de hemel aan mij en de mussen overlaten. Men kan alleen maar dat aan een ander overlaten, wat hem zelf toebehoort. Maar de hemel behoort u helemaal niet toe”.
“Wel, mens, wat wilt u dan nou van ons?”, schreeuwt een half-aangeschotene.
“Wat ik wil?! Ik wil jullie alleen zeggen, dat niemand, maar dan ook niemand van jullie daar komt. Jullie kunnen daar helemaal niet naar binnen – zoals jullie zijn. Jullie hoeven ook helemaal niet je best te doen het rijk van God te ontlopen. Jullie staan al buiten! Jullie zijn al verloren mensen! In mijn bijbel staat: ’Weet u niet, dat de onrechtvaardigen het rijk Gods niet zullen beërven? Laat u niet verleiden! De hoereerders, noch de afgodendienaars noch de overspeligen noch de slappelingen, noch de knapenschenders noch de dieven noch de geldgierigen noch de dronkaards noch de lasteraars noch de rovers zullen het rijk Gods beërven.”
In de kamer was het stil geworden.
“Dat hebben we niet geweten”, mompelde er één.
“Dat dacht ik al”, lachte ik hem toe. “Daarom ben ik immers ook hierheen gekomen. En laat mij nu er eens even bij komen zitten. Ik heb jullie nog meer te zeggen. Ik moet jullie toch zeggen, hoe jullie gered kunnen worden.”
En toen vertelde ik het verhaal van de verloren zoon, die zo verloren was, dat hij tenslotte bij de varkens belandde. Ja, en toen maakte hij zich op en ging naar zijn vader. En de vader? Wat zei die? Die liep hem tegemoet en kuste hem.
En ik vertelde hen, hoe de voor ons gekruisigde Zoon van God de armen uitstrekt naar alle verloren zondaren: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven!”
En ik vertelde hen, hoe de Here Jezus de hoer uit het vuil gehaald heeft en haar alles vergeven heeft. Hoe Hij Zacheüs van zijn geldzakken bevrijd heeft, hoe Hij in het laatste uur de moordenaar aan het kruis gered heeft.
En ik vertelde hen, dat “de Here nabij allen is, die Hem aanroepen; allen, die Hem ernstig aanroepen”. Toen ging ik.-
Misschien vraagt nu iemand: “Hebben ze de oproep gehoord?” Ach, dat is niet de beslissende vraag voor jou, mijn lezer! Vraag liever jezelf af: “Heb ik die wel gehoord en wil ik die gehoorzamen?”
Bron: Kleine Erzählungen, Wilhelm Busch Uitgeverij Gütersloher Verlagshaus, Gütersloh, Duitsland.
© Copyright vertaling 2018 Stichting Exodusgemeente.