Vijftig jaar in de kerk van Rome 8
>>PDF<<
HOOFDSTUK VIII.
De eerste communie
Hoe mooi en toch ook, hoe verdrietig is voor een Rooms-katholiek kind de dag van zijn eerste communie. Hoeveel vreugden en angsten komen er beurtelings in zijn ziel naar boven, wanneer hij voor de eerste keer op het punt staat datgene te eten, waarover hem geleerd is te geloven dat het zijn God is! Hoeveel inspanningen moet hij leveren om het duidelijke onderwijs van zijn eigen rationele vermogens te vernietigen! Ik beken met diepe spijt dat ik bijna mijn verstand had verwoest om mijzelf voor te bereiden op mijn eerste communie. Ja, ik was bijna uitgeput toen de dag kwam, dat ik datgene moest eten, waarvan de priester ons had verzekerd dat het het echte lichaam, het echte bloed, de echte ziel en godheid van Jezus Christus was. Ik stond op het punt Hem te eten, niet op een symbolische manier of bij wijze van herdenking, maar op een letterlijke manier. Ik moest Zijn vlees, Zijn gebeente, Zijn handen, Zijn voeten, Zijn hoofd, Zijn hele lichaam eten! Ik moest dit geloven of voor eeuwig in de hel geworpen worden, terwijl de hele tijd door mijn ogen, mijn handen, mijn mond, mijn tong, mijn verstand mij zeiden dat hetgeen ik at, alleen maar brood was!
Is er ooit een priester of leek geweest, of zal die er ooit zijn, die gelooft wat de Kerk van Rome leert over dit vreselijke mysterie van de Echte Tegenwoordigheid? Zal ik zeggen dat ik geloofde in de echte tegenwoordigheid van Jezus Christus in de communie? Ik geloofde erin zoals allen die goede Rooms-katholieken zijn, erin geloven. Ik geloofde zoals een complete idioot of een lijk gelooft. Wat ook maar essentieel is voor een verstandige daad van het geloof, was in mij op dat punt verwoest, zoals het verwoest wordt in elke priester en leek in de Kerk van Rome. Mijn verstand was, net zo goed als mijn uitwendige zintuigen, zoveel mogelijk geofferd aan de voeten van die vreselijke hedendaagse god, de paus! Ik was schuldig geweest aan de ongelooflijk dwaze daad, waaraan alle goede Rooms-katholieken schuldig zijn – ik had tegen mijn intellectuele vermogens en tegen al mijn zintuigen gezegd: “Ssssst, jullie zijn leugenaars! Tot op deze dag geloofde ik, dat jullie mij door God gegeven waren om mij in staat te stellen op de donkere paden van het leven te wandelen, maar zie!, de heilige paus leert mij dat jullie slechts instrumenten van de duivel zijn om mij te bedriegen!”
Wat is een mens die zijn intellectuele vrijheid opgeeft en die zich er niet om bekommert te geloven in het getuigenis van zijn zintuigen? Speelt hij niet de rol van iemand, die niet de gave of de kracht van het verstand heeft? Een goede Rooms-katholiek moet dat punt bereiken! Dat was mijn eigen toestand op de dag van mijn eerste communie.
Jezus Christus zei: “Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. . . . Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en Mijn Vader gehaat” (Johannes 15:22,24). Hij liet toen zien dat de zonde van de Joden bestond uit het niet geloven van wat hun ogen hadden gezien en hun oren hadden gehoord. Maar zie, de paus zegt tegen de Rooms-katholieken dat zij niet moeten geloven in wat hun handen ontwijfelbaar aanraken en hun ogen zeer duidelijk zien! De paus schuift het getuigenis aan de kant, dat het meest door Jezus wordt goedgekeurd. Juist de getuigen, die erbij worden geroepen door de Zoon van God, worden op schandelijke wijze als valse getuigen door de paus buiten de rechtbank gezet.
Toen het moment van het nemen van de communie naderbij kwam, waren twee gevoelens in mijn geest met elkaar in oorlog en worstelden beide om de overwinning. Ik verheugde mij in de gedachte dat ik spoedig een volledig bezit van Jezus Christus zou hebben, maar tezelfdertijd werd ik gekweld en vernederd door de absurditeit die ik moest geloven voordat ik dat sacrament ontving. Hoewel ik nauwelijks twaalf jaar oud was, had ik mij er voldoende aan gewend om na te denken over de diepe duisternis die dat dogma bedekte. Ik had heel erg de gewoonte mijn ogen te vertrouwen en ik dacht dat ik gemakkelijk het onderscheid zou kunnen maken tussen een klein stukje brood en een volwassen man!
Bovendien verafschuwde ik buitengewoon het idee van het eten van menselijk vlees en het drinken van menselijk bloed, zelfs wanneer ze mij verzekerden dat die het vlees en bloed van Christus Zelf waren. Maar wat mij het meest kwelde was de gedachte dat God, Die mij werd voorgesteld als zo’n groot, zo’n glorievol, zo’n heilig Wezen, door mij gegeten zou worden als een stukje gewoon brood! Vreselijk was toen de worsteling in mijn jonge hart, waar vreugde en vrees, vertrouwen en angst, geloof en ongeloof beurtelings de overhand hadden.
Terwijl die verborgen worsteling, welke alleen bekend was bij God en bij mezelf, aan de gang was, moest ik vaak het koude zweet afvegen dat op mijn voorhoofd kwam. Met al de kracht van mijn ziel bad ik tot God en tot de Heilige Maagd om mij genadig te zijn, om te helpen en mij voldoende kracht en licht te geven om door deze uren van kwelling heen te komen.
De Kerk van Rome is ongetwijfeld de meest bekwame menselijke machine die de wereld ooit heeft gezien. Zij die haar gids zijn op de duistere paden welke zij volgt, zijn vaak diepzinnige denkers. Zij begrijpen hoe moeilijk het is om kalme, eerlijke en nadenkende mensen zover te krijgen dat zij dat monsterachtige dogma van de echte lichamelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in de communie aanvaarden. Zij voorzagen heel goed de worsteling die zou plaatsvinden, zelfs in de geest van kinderen, op dat allerbelangrijkste ogenblik, wanneer zij hun verstand op het altaar van Rome zouden moeten offeren. Teneinde die worstelingen die altijd zo gevaarlijk zijn voor de Kerk, te voorkomen, is er niets veronachtzaamd om de geest af te leiden en de aandacht te trekken naar andere onderwerpen dan dat van de communie zelf.
Ten eerste worden de kinderen op verzoek van de parochiepriester, en geholpen door de ijdelheid van de ouders, zo elegant mogelijk gekleed. De jonge communicant wordt op elk punt zodanig gekleed, dat dit het best erop berekend is ook zijn ijdelheid te strelen. Het kerkgebouw wordt pompeus versierd. De bekoringen van de beste vocale en muzikale muziek vormen een deel van het feest. De geurigste wierook brandt rondom het altaar en stijgt in een zoetgeurende wolk naar de hemel. De hele parochie wordt uitgenodigd en de mensen komen uit alle richtingen om van dit zeer fraaie schouwspel te genieten. Priesters uit naburige kerken worden geroepen om toe te voegen aan de plechtigheid van de dag. De dienstdoende priester is gekleed in de kostbaarste kledij. Dit is de dag waarop de zilveren en gouden altaarkleden worden tentoongesteld voor de ogen van de bewonderende toeschouwers. Vaak wordt een aangestoken waskaars geplaatst in de hand van elke jonge communicant, wat op zichzelf voldoende zou zijn om al zijn aandacht te trekken, want een enkele verkeerde beweging zou voldoende zijn om de kleren van zijn buurman in brand te steken, of zijn eigen, een ongeluk dat meer dan eens in mijn tegenwoordigheid is gebeurd.
Nu, te midden van dat nieuwe en wonderlijke schouwspel – van het zingen van Latijnse psalmen waar hij geen woord van begrijpt, met het zicht op gouden en zilveren ornamenten die overal glinsteren voor zijn begoochelde ogen, druk met het vasthouden van de aangestoken kaars die hem voortdurend in angst laat zijn om levend te verbranden – kan de jonge communicant dan een ogenblik denken aan wat hij op het punt staat te doen?
Arm kind! Zijn geest, oren, ogen, neus worden zozeer in beslag genomen door die nieuwe opvallende en wonderlijke dingen dat, terwijl zijn fantasie zwerft van het ene voorwerp naar het andere, het moment van de communie eraan komt zonder hem tijd over te laten er aan te denken wat hij op het punt staat te doen. Hij opent zijn mond en de priester legt op zijn tong een plat dun koekje van ongezuurd brood wat òf vast aan zijn gehemelte blijft plakken òf anders smelt in zijn mond om spoedig naar beneden te gaan in zijn maag, net als het voedsel dat hij drie keer per dag neemt!
Het eerste gevoel van een kind is dan dat van verrassing bij de gedachte dat de Schepper van hemel en aarde, de Bewaarder van het heelal, de Redder van de wereld, zo gemakkelijk door zijn keel naar beneden zou kunnen gaan.
Nu, volg deze kinderen naar hun huis na die grote en monsterachtige komedie. Zie hun manier van lopen. Luister naar hun gesprek en hun lachsalvo’s. Bestudeer hun manieren, hun ingaan en uitgaan, hun blikken van voldoening op hun mooie kleren en de ijdelheid die zij aan de dag leggen als reactie op de felicitaties die zij krijgen voor hun mooie kleren. Let op de luchtigheid van hun daden en hun gesprek onmiddellijk na hun communie en vertel me of u iets vindt wat aanduidt dat zij geloven in het vreselijke dogma dat hen net is geleerd.
Nee, zij hebben er niet in geloofd en dat zullen ze ook nooit doen met de vastheid van het geloof dat vergezeld wordt door verstand. Het arme kind denkt dat hij gelooft en hij probeert dat oprecht te doen. Hij gelooft erin voor zover het mogelijk is om in een zeer monsterachtig en belachelijk verhaal te geloven, dat ingaat tegen de eenvoudigste ideeën van waarheid en gezond verstand. Hij gelooft zoals Rooms-katholieken geloven! Hij gelooft zoals een idioot gelooft!
Die eerste communie heeft van hem voor de rest van zijn leven een echte machine in de handen van de paus gemaakt. Het is de eerste maar krachtigste schakel in die lange keten van slavernij die de priester en de kerk om zijn nek doen. De paus houdt het eind van die keten vast en daarmee zal hij naar zijn believen zijn slachtoffer naar rechts of naar links laten gaan, op dezelfde manier als wij de lagere dieren besturen. Als die kinderen een goede eerste communie hebben gedaan, dan zullen ze volgens het krachtige woord van Loyola onderdanig zijn aan de paus. Ze zullen in de handen van de Opperpriester van Rome zijn wat de stok is in de handen van de reiziger – zij zullen geen wil hebben, geen eigen gedachte!
Als God geen wonder bewerkt door hen uit die slavernij te voeren, die duizend keer erger is dan de Egyptische, dan zullen zij in die toestand blijven gedurende de rest van hun leven.
Mijn ziel heeft het gewicht van die ketenen gekend. Het heeft de schande van die slavernij ervaren! Maar de grote Veroveraar van zielen heeft een barmhartig oog op mij geworpen. Hij heeft mijn ketenen verbroken en met Zijn heilig Woord heeft Hij mij bevrijd.
Zijn naam zij voor eeuwig geprezen.