Vijftig jaar in de kerk van Rome 1
>>PDF<<
HOOFDSTUK 1.
De Bijbel en de priester van Rome.
Mijn vader, Charles Chiniquy, werd geboren in Quebec en had aan het Theologisch Seminarie van die stad gestudeerd om zich voor te bereiden op het priesterschap. Maar een paar dagen voordat hij zijn geloften aflegde, veranderde hij van gedachten, nadat hij getuige was geweest van een groot onrecht in de hoogste regionen van de kerk. Hij studeerde rechten en werd notaris.
Hij trouwde met Reine Perrault, dochter van Mitchel Perrault en vestigde zich eerst in 1803 in Kamouraska, waar ik op 30 juli 1809 werd geboren.
Ongeveer 4 of 5 jaar later emigreerden mijn ouders naar Murray Bay. Die plaats was toen nog in haar kinderjaren en er was nog geen school opgericht. Mijn moeder was daarom mijn eerste onderwijzeres.
Voordat hij het Seminarie van Quebec verliet, had mijn vader van één van de Superieuren als teken van waardering een mooie Franse en Latijnse Bijbel ontvangen. Die Bijbel was het eerste boek na het A, B, C, waaruit ik les kreeg om te leren lezen. Mijn moeder selecteerde de hoofdstukken die zij het meest interessant voor mij achtte, en ik las ze elke dag met de grootste aandacht en vreugde. Ik was zelfs zo blij met verscheidene hoofdstukken, dat ik ze steeds weer opnieuw las, totdat ik ze uit het hoofd kende.
Toen ik acht of negen jaar oud was, had ik uit het hoofd geleerd de geschiedenis van de schepping en de zondeval van de mens, de zondvloed, het offer van Izaäk, de geschiedenis van Mozes, de plagen van Egypte, het sublieme lied van Mozes na de doortocht door de Rode Zee, de geschiedenis van Simson, de meest interessante gebeurtenissen uit het leven van David, verscheidene Psalmen, al de toespraken en gelijkenissen van Christus, de hele geschiedenis van het lijden en de dood van onze Heiland, zoals het verteld is door Johannes.
Ik had twee broers, Louis en Achille; de eerste was ongeveer vier, de tweede ongeveer acht jaar jonger dan ik. Wat heb ik, terwijl zij sliepen of samen aan het spelen waren, veel heerlijke uren doorgebracht aan de zijde van mijn moeder, terwijl ik haar de sublieme bladzijden van het Goddelijke boek voorlas.
Soms interrumpeerde zij mij om te zien of ik begreep wat ik las en wanneer mijn antwoorden er haar van verzekerden, dat ik het begreep, was zij gewoon me een kus te geven en me in haar armen te nemen als een uitdrukking van haar blijdschap.
Op een dag, terwijl ik de geschiedenis van het lijden van de Heiland las, was mijn jonge hart zo onder de indruk, dat ik de woorden nauwelijks kon uitspreken en mijn stem beefde. Mijn moeder, die mijn emotie bemerkte, probeerde iets te zeggen over de liefde van Jezus voor ons, maar zij kon geen woord uitbrengen – haar stem werd gesmoord door haar snikken. Zij leunde met haar hoofd tegen mijn voorhoofd en ik voelde twee stromen van tranen, die van haar ogen op mijn wangen vielen. Ik kon mijzelf niet langer goed houden en huilde ook en mijn tranen mengden zich met de hare. Het heilige Boek viel uit mijn handen en ik wierp mijzelf in de armen van mijn geliefde moeder.
Geen menselijke woorden kunnen uitdrukken wat er in haar ziel en in de mijne ervaren werd in dat zeer gezegende uur. Nee! Ik zal nooit dat plechtige uur vergeten, toen het hart van mijn moeder zich volkomen verenigde met het mijne aan de voeten van onze stervende Heiland. Er was een echte geur van de hemel in die tranen van mijn moeder, die op mij stroomden. Het leek toen, zoals het mij vandaag toeschijnt, dat er toen een hemelse harmonie was in de klank van haar stem en in haar snikken. Hoewel er sinds dat plechtige uur meer dan een halve eeuw is voorbijgegaan, toen Jezus voor de eerste keer iets van Zijn lijden en Zijn liefde aan mij openbaarde, springt mijn hart elke keer van vreugde op als ik eraan denk.
We woonden op enige afstand van de kerk en de wegen waren op regenachtige dagen erg slecht. Wanneer zij op zondag niet naar de kerk konden, waren de boeren uit de buurt gewoon zich ’s avonds in ons huis te verzamelen. Dan zetten mijn ouders mij gewoonlijk op een grote tafel midden in de vergadering en ik droeg die goede mensen de mooiste gedeelten van het Oude en Nieuwe Testament voor. De ademloze aandacht, het applaus van onze gasten en – mag ik het zeggen – vaak de tranen van vreugde die mijn moeder tevergeefs probeerde te verbergen, versterkten mijn kracht en gaven mij de moed die ik nodig had om voor zoveel mensen te spreken, toen ik nog zo jong was. Wanneer mijn ouders zagen dat ik moe werd, zong mijn moeder die een prachtige stem had, een paar van de mooie Franse gezangen, waar haar geheugen vol mee was.
Verscheidene keren, wanneer het mooie weer mij toestond om met mijn ouders naar de kerk te gaan, namen de boeren mij in hun rijtuig bij de deur van het kerkgebouw en verzochten mij hen een hoofdstuk uit het Evangelie voor te dragen. Met alle aandacht luisterden zij naar de stem van het kind, dat de Goede Meester had uitgekozen om hen het brood te geven dat uit de hemel komt. Ik herinner me dat meer dan eens, wanneer de klok ons naar de kerk riep, zij hun spijt betuigden dat zij niet meer konden luisteren.
Op één van de mooie voorjaarsdagen van 1818 was mijn vader op zijn kantoor aan het schrijven, mijn moeder was met de naald aan het werk en zong één van haar geliefde gezangen en ik was bij de deur aan het spelen en praatte tegen een mooi roodborstje, dat ik zo perfect had getraind, dat het me overal volgde, waar ik ook heenging. Plotseling zag ik de priester naar het hek toekomen. Het zien van hem bracht een golf van onbehaaglijkheid teweeg door mijn hele lichaam. Het was zijn eerste bezoek aan ons huis.
De priester was nogal klein van stuk en had een onplezierig uiterlijk – zijn schouders waren breed en hij was erg corpulent; zijn haar was lang en ongekamd en zijn dubbele kin leek te kreunen onder het gewicht van zijn kwabbige wangen.
Ik rende haastig naar de deur en fluisterde tegen mijn ouders: “M. le curé arrive” (Meneer de Pastoor komt er aan). De laatste klank was nauwelijks over mijn lippen of de Eerwaarde Meneer Courtois was aan de deur en mijn vader schudde zijn hand en verwelkomde hem.
Die priester was geboren in Frankrijk, waar hij ternauwernood ontsnapte, daar hij ter dood veroordeeld was onder het bloedige bewind van Robespierre. Hij had met veel andere Franse priesters een schuilplaats gevonden in Engeland, vanwaar hij naar Quebec kwam; de bisschop van die plaats had hem de verantwoordelijkheid over de parochie van Murray Bay gegeven.
Gedurende het eerste kwartier was zijn gesprek geanimeerd en interessant. Het was een echt genoegen hem te horen. Maar plotseling veranderde zijn gelaat, alsof er een donkere wolk over zijn geest gekomen was, en hij hield op met praten. Mijn ouders bewaarden een respectvolle terughoudendheid ten opzichte van de priester. Ze leken niets anders in de zin te hebben dan naar hem te luisteren. De stilte die volgde was buitengewoon onplezierig voor alle partijen. Het leek op het zware uur dat vooraf gaat aan een storm. Tenslotte richtte de priester zich tot mijn vader en zei: Meneer Chiniquy, is het waar dat u en uw kind de Bijbel lezen?”
“Ja mijnheer,” was het vlugge antwoord, “mijn kleine jongen en ik lezen de Bijbel, en wat nog beter is, hij heeft een groot aantal van de meest interessante verhalen ervan uit zijn hoofd geleerd. Als u het goedvindt, meneer Pastoor, zal hij u er een paar van voordragen.”
“Ik kwam niet met dat doel,” antwoordde de priester abrupt, “maar weet u niet dat het u verboden wordt door het heilige Concilie van Trente om de Bijbel in het Frans te lezen?”
“Het maakt mij erg weinig uit of ik de Bijbel in het Frans, Grieks of Latijn lees,” antwoordde mijn vader, “want ik begrijp deze talen allemaal even goed.”
“Maar bent u onkundig van het feit, dat u uw kind niet kunt toestaan de Bijbel te lezen?” antwoordde de priester.
“Mijn vrouw begeleidt haar eigen kind bij het lezen van de Bijbel en ik kan niet inzien, dat wij een zonde bedrijven door in de toekomst te blijven doen, wat wij tot nu toe in die zaak hebben gedaan.”
“Meneer Chiniquy,” hernam de priester, “u hebt de hele leergang van de theologie doorlopen; u kent de plichten van een pastoor; u weet dat het mijn pijnlijke plicht is hier te komen, de Bijbel van u te nemen en die te verbranden.”
Mijn grootvader was een onbevreesde Spaanse zeeman (onze oorspronkelijke naam was Etchiniquia) en er was teveel Spaans bloed en trots in mijn vader dan om zo’n vonnis in zijn eigen huis met geduld aan te horen. Snel als de bliksem kwam hij in de benen. Ik drukte mij bevend tegen mijn moeder aan, die ook beefde.
Eerst was ik bang dat er een of andere betreurenswaardige en heftige scène zou plaatsvinden, want mijn vaders boosheid was op dat moment werkelijk vreselijk.
Maar er was nog iets, wat mij bezig hield. Ik was bang dat de priester de hand zou leggen op mijn geliefde Bijbel, die net voor hem op tafel lag, want hij was van mij, omdat hij mij het afgelopen jaar als kerstcadeau gegeven was.
Gelukkig had mijn vader zichzelf na het eerste ogenblik van zijn woede weer in de hand. Hij beende met grote snelle stappen heen en weer door de kamer; zijn lippen waren bleek en trilden en hij mompelde tussen zijn tanden woorden, die voor een ieder van ons onverstaanbaar waren.
De priester hield al de bewegingen van mijn vader nauwlettend in de gaten; zijn handen omklemden krampachtig zijn zware wandelstok en zijn gelaat gaf het zekere bewijs van een maar al te gegronde angst. Het was duidelijk dat de ambassadeur van Rome zichzelf niet onfeilbaar zeker vond van zijn positie, die hij in zijn dwaasheid had ingenomen; sinds zijn laatste woorden was hij blijven zwijgen als het graf.
Tenslotte bleef mijn vader, na een behoorlijke tijd in de kamer op en neer gestapt te hebben, plotseling stilstaan voor de priester en zei: “Mijnheer, is dit alles wat u hier te zeggen hebt?”
“Ja, meneer,” zei de bevende priester.
“Wel, meneer,” ging mijn vader verder, “u weet de deur, waardoor u mijn huis bent binnengegaan: neem alstublieft dezelfde deur en ga snel weg.”
De priester ging onmiddellijk naar buiten. Ik voelde een onuitsprekelijke vreugde, toen ik zag dat mijn Bijbel veilig was. Ik vloog mijn vader om de hals, kuste hem en bedankte hem voor zijn overwinning. En om hem op mijn kinderlijke manier te betalen sprong ik op de grote tafel en zei in mijn beste stijl het gevecht tussen David en Goliath op. Natuurlijk was voor mijn gevoel mijn vader David en de priester van Rome was de reus, die de kleine steen uit de beek geveld had.
U weet, o God, dat ik vandaag aan die Bijbel, gelezen op de knieën van mijn moeder, door Uw oneindige genade de kennis van de waarheid te danken heb; die Bijbel had tot mijn jonge hart en verstand stralen van licht gestuurd, die al de drogredenen en duistere dwalingen van Rome nooit volledig konden uitdoven.