Selecteer een pagina

Het geloof groeit

>>PDF<<

Raadgevingen voor beginners in het geloof

Heel vaak gebeurt het, dat tijdens evangelisatie-acties of preken mensen worden bekeerd. Die maken nu een start in het geloofsleven. Spoedig verdwijnt echter het inwendige licht weer, omdat niemand deze mensen, die bekeerd zijn, vertelt hoe men in het geloofsleven vooruit komt.

Hier wil deze brochure wat aan doen.

Daarnaast kan het echter misschien ook ervaren christenen helpen te ontdekken, waar het in hun geloofsleven aan ontbreekt.

In het jeugdwerk hoor je het gebed: “Heer, schenk een opwekking – en begin bij mij!” Ook voor mensen, wier hart zo zucht, is dit werkje, dat voor het eerst in 1935 verscheen, opnieuw uitgegeven.

Essen, mei 1964                                              Wilhelm Busch

De voorwaarden van het geloof

Het is een grote zaak, wanneer een mens zich van ganser harte tot de Here Jezus Christus bekeert. In het hart van zulke mensen zingt en klinkt het van vreugde: “God heeft mij verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde.” (Kolossenzen 1:13). “Ik was dood en ben weer levend geworden. Ik was verloren en ik ben gevonden.”(Lukas 15:24)

Dat is zo goed en in orde. Maar het is niet in orde, dat bij velen een verkeerde gedachte binnensluipt en zich vastzet, die zich als meeldauw op de lente van hun geestelijk leven legt, namelijk de gedachte: “Nu ben ik gered! Nu is alles goed! Nu is het voor elkaar! Hier blijf ik bij!”

Dat is helemaal onbijbels. De bijbel zegt het zo: Wanneer de Here Jezus u in Zijn genade heeft aangenomen, dan lijk je op een pasgeboren kind. Een kind moet echter groeien en groter worden. Zo moet jij, lieve christen, in de inwendige mens ook groeien en groter worden. Want het zou toch een verschrikkelijk abnormaal kind zijn, dat altijd gelijk zou blijven. En dat zou een zeer abnormaal kind van God zijn, dat niet zou groeien.

Helaas zijn er een heleboel abnormale en verminkte kinderen van God, die na een mooi begin zijn blijven stilstaan. God beware ons voor zo’n treurige voortzetting van een heerlijk begin! Voor de apostelen was het een heilig verlangen hun gemeente op dit gevaar opmerkzaam te maken. Daarom schrijft Paulus aan Timotheüs: “Behartig deze dingen, leef erin, opdat aan allen blijkedat gij vooruitgaat.” (1 Timotheüs 4:15)

En hij heeft zich buitengewoon verheugd, dat hij de gemeente in Thessalonica een pluimpje geven kon: “Wij behoren God te allen tijde om u te danken, broeders, zoals gepast is, omdat uw geloof zeer toeneemt en u aller liefde jegens elkander sterker wordt.”
(2 Thessalonicenzen 1:3)

En de apostel Petrus vermaant: “Wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus.”

Voor juiste groei moet aan een belangrijke voorwaarde worden voldaan: Toen ik nog een jongen was, kregen mijn broers en zussen en ik ieder een klein bloembed in onze tuin. En daar planten we op een dag “stiefmoedertje”, een driekleurig viooltje. De volgende dag lagen een paar van mijn planten verpieterd en verwelkt in het bloembed. Hoe kwam dat? Ik had mijn werk heel vluchtig gedaan. Zo had ik die arme planten alleen even in de grond gedrukt, zonder ze er goed in te  zetten. Wat echter niet goed geplant is, kan niet groeien! Dat geldt ook voor het innerlijke geestelijke leven. Wat niet werkelijk geplant is in Gods tuin, kan natuurlijk ook niet echt groeien. Met andere woorden: Onze bekering moet een zeer grondige zijn. In haar moet God tot Zijn volle recht gekomen zijn en tot volle uitwerking van Zijn sterkte, zodat het tot een wedergeboorte kwam: “…… die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.” (Johannes 1:13)

Een gemoedsbeweging is nog geen bekering. En een schok is nog geen wedergeboorte.

Daarom beproeve zich een ieder voor God, hoe het met hem staat, of het begin op de juiste manier gemaakt is. Tot degenen die nog niet zover zijn, zegt Terstegen:

“Wie zichzelf niet geheel aan de Here wil geven,
die leidt een echt ellendig leven.
Breek door, het koste wat het wil,
anders wordt je arme hart niet stil.”

Het voedsel van het Woord van God

We zaten in een kleine kring bij elkaar. Het gesprek kwam op een vrouw, die een paar jaar geleden in een evangelisatiedienst bekeerd was. Iemand informeerde hoe het met deze vrouw ging. Toen antwoordde een ander, die haar kende: “Ach, ze gaat helemaal niet vooruit. Als er ergens een evangelisatiedienst is of een vreemde spreker het woord verkondigt, dan gaat ze daar naartoe. Maar ze drinkt niet uit de stille bron.”

Dit oordeel gaat voor zo veel christenen op. Ze hebben een keer een begin gemaakt. God heeft leven in hen gewekt door Zijn Geest. En zoals een pasgeboren kind om voedsel huilt, zo verlangt dit innerlijke leven uit God naar voedsel. Maar omdat ze niet precies weten hoe dit innerlijke leven gevoed moet worden, lopen ze van de ene evangelist, van de ene dominee, van de ene broeder naar de andere – en komen toch niet vooruit.

Ja, het nieuwe leven uit God verlangt naar voedsel.

De apostel Petrus zegt: “Verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid.”(1 Petrus 2:12) En in de Hebreeënbrief staat geschreven: “Maar de vaste spijs is voor de volwassenen.” (Hebreeën 5:14)

Beide, “melk” en “vaste spijs”, hebben we in de bijbel. Gods Woord in de bijbel is naar waarheid de voeding voor het nieuwe leven uit God. Wie dus in het geloofsleven groeien wil, moet de bijbel gaan lezen.

Laat toch niemand zeggen: “Ik heb geen tijd.” Nietwaar, ook wanneer men het op z’n drukst heeft, vindt men altijd nog tijd, om voedsel voor zijn lichaam te nemen. Ik heb in ieder geval nog niet gehoord, dat iemand alleen maar door werk en haast verhongerd is. Nu, dan zul je ook tijd vinden, je innerlijke mens geestelijk voedsel uit het Woord van God te geven. Maar – en daar moet ik met ernst op wijzen – het gaat niet zonder strijd, wanneer men dagelijks wat stille tijd met de bijbel wil nemen. De duivel heeft er niet veel op tegen, wanneer we onder Gods Woord komen bij preken en toespraken. “Ik zal het uitgestrooide zaad wel wegnemen,” denkt hij. (Mattheüs 13:19)

Maar wanneer iemand dagelijks de bijbel begint te lezen, dan wordt het ernst. Zulke mensen moet hij opgeven. En daarom probeert hij het met alle middelen te verhinderen. Dus, wie bijbellezer wil worden, moet hierbij de duivel trotseren.

Hoe moet men nu zijn bijbel lezen?

Ten eerste vouw je handen en bidt: “Here, geef mij uw goede Heilige Geest om juist te horen en om juist te verstaan! Amen!”

Lees dan! – Kniel tot slot neer – het is goed om voor de Koning aller koningen te knielen; wie dat doet, zal zich niet meer voor mensen buigen – en bid over het gelezene!

In welke volgorde moeten we lezen?

Ik houd het voor juist, wanneer men met de vier evangeliën Mattheüs, Markus, Lukas, Johannes begint en die eerst een paar keer doorleest. Dan de brief aan de Romeinen, de twee Korinthiërbrieven enz. Dan nog één keer het gehele Nieuwe Testament en daarna het Oude Testament.

Wie het Oude Testament zo in het licht van het Nieuwe leest, zal spoedig zijn rijkdom en zijn heerlijkheid ontdekken. Men kan ook volgens een bijbelleesplan lezen.

Stel je bij het lezen  niet boven maar onder de bijbel, dat betekent, je mag niet beginnen de bijbel te bekritiseren. Vraag toch steeds: wat zegt het Woord van God mij?

Tot slot nog een uiterlijke, maar goede raad: Lees met  het potlood! Streep aan , wat belangrijk voor je werd. Zo dringt de bijbel tot je door.

Wanneer we zo onze innerlijke mens te eten geven uit Gods Woord, zullen we ervaren “Uw Woord verkwikt me.” (Psalm 119:50)

Het spreken  van het hart met God.

Het was in een jeugdvakantiekamp. Eén ging eerder weg. De anderen brachten hem naar het station. Daar stond de vrolijke groep voor de trein en gaf degene die vertrok goede raadgevingen voor de reis. Een groot gelach steeg echter op toen iemand heel serieus voor het coupéraam riep: “Hé, vergeet vooral niet te ademen!”

Wie zal nou het ademen vergeten?!

Ik beweer dat er discipelen van Jezus zijn, die het vergeten. Natuurlijk niet het ademen van het lichaam, de longen. Dat vergeet niemand. Daar zorgen we zelfs in de slaap voor.

Maar de discipelen van Jezus weten van een nieuw leven uit God, van een innerlijke mens. En die wil ook ademen. Het ademen van de geestelijke mens is het gebed. Zoals bij het ademen de verbruikte lucht uitgeblazen wordt, zo mag ik in het gebed al het duistere en moeilijke, alle zonde en schuld, alle zorgen en al het verdriet voor de Here uitstorten. En zoals ik bij het ademen zuivere lucht inadem, zo mag ik in het gebed – ja ik zou het zo willen zeggen – eeuwigheidslucht inademen.

Wanneer de ademhalingsorganen, de longen, niet in orde zijn, is de mens doodziek en in groot levensgevaar. En wanneer in het leven van een christen het ademen van de geestelijke mens, het gebedsleven, niet in orde is, dan dreigt het geloofsleven te sterven. De groei van het geloof hangt ervan af, of men een regelmatig en geconcentreerd gebedsleven leidt.

Dat moet met nog een ander voorbeeld duidelijk gemaakt worden. Iemand had een vriend. Maar door allerlei omstandigheden gebeurt het, dat hij zijn vriend lange tijd niet kan spreken. Wat is het gevolg? De vriendschap verkilt.

Wanneer ik mij bekeer, wordt Jezus mijn Vriend. Die vriendschap kan natuurlijk alleen maar groeien en verdiept worden, als ik een onafgebroken omgang met de onzichtbare en toch intieme Vriend heb.

Daarom speelt het gebed in het leven van grote Godsmannen zo’n belangrijke rol. Hoe zeer zochten zij de stilte in het gebed!

“Isaäk ging tegen het vallen van de avond uit om te bidden.” (Genesis 24:63)

“Abraham bleef nog staan voor de Here.” (Genesis 18:22)

Samuël laat zich door alle onrust van een aanstaande aanval niet uit de stilte verdrijven. “Hij riep tot de Here.” (1 Samuel 7:9)

En Daniël “… viel drie keer daags op de knieën, bad, loofde en dankte.” (Daniël 6:11)

Petrus ging in Jeruzalem in de tempel en klimt in Joppe op het platte dak, “om te bidden.” (Handelingen 3:1 en 10:9)

Men heeft me vaak gevraagd of men tot God de Vader of tot Gods Zoon Jezus bidden moet. Ik ben van mening, dat dat helemaal hetzelfde is. Jezus heeft toch tijdens Zijn dagen op aarde gezegd: “Ik en de Vader zijn één!” (Johannes 10:30) Hij is aan de rechterhand van de Vader op de troon der genade, waar de gebeden van de heiligen als reukwerk gebracht worden. Ja, meer nog, Hij is Degene, Die het voor ons opneemt en onze gebeden voor God ondersteunt. (Openbaring 5:8, Romeinen 8:34)

Het moet zeker onze zorg zijn, dat ons gebed voor God deugt, want er zijn daadwerkelijk “ondeugdelijke” gebeden. “… zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet,” zegt de Here door de mond van Jesaja tot het afvallige Israël. (Jesaja 1:15) Waarom hoort Hij niet? Omdat zij niet tot het besluit willen komen om met duidelijk bewuste zonden te breken.

Een voorbeeld van een ondeugdelijk gebed is in het bijzonder het gebed van de farizeeër in de tempel (Lukas 18:10) Waarom is dit gebed ondeugdelijk? Omdat hier de natuurlijke, “vleselijke” mens probeert te bidden. Voor God geldt echter alleen, wat uit Hem Zelf komt, dus alleen het gebed, dat een vrucht van de werking van Zijn Geest is, dat uit een geestelijk en niet uit een “vleselijk” hart komt. Daarom zegt God: “Ik zal uitgieten de Geest der genade en der gebeden.” (Zacharia 12:10)

Gods Heilige Geest leert ons echt bidden en heiligt ons gebed.

Dus moet juist voor de biddende mens de ernstige zorg zijn, dat hij de Heilige Geest van het gebed van God heeft. Om deze Heilige Geest mogen we bidden. En we bidden hier nooit tevergeefs voor. Er staat nergens in de bijbel, dat God naar mijn wensen wil handelen, wanneer ik bijvoorbeeld om mooi weer bid voor een uitstapje. Dan handelt Hij soms in Zijn wijsheid anders dan ik vraag. Maar om de Heilige Geest vraagt men nooit tevergeefs. We hebben daarvoor de belofte van Jezus. (Lukas 11:13)

Het viervoudige kransje

Een merkwaardig opschrift. Nu, dat woord en die dingen komen niet van mij, maar van Maarten Luther. Er klaagde namelijk iemand bij hem over zijn verdriet, dat hij vaak zo mat was in het gebed en het bijbellezen. Luther zei hem, dat het bij hem ook zo ging. Hij had echter een beproefde methode om zowel zijn bijbellezen als zijn gebedsleven vruchtbaar te maken. Hij nam namelijk het één of andere bijbelwoord, waar hij juist aan toe was en vlocht daarmee een “viervoudig kransje” van leer, dank, biecht en gebed. Dan ging de bijbel geheel nieuw voor hem open en zijn gebed werd krachtig, omdat het bijbels was. Deze raad is zo goed en praktisch, dat we er goed aan doen, hem op te volgen wanneer we in het geloof willen groeien.

De nood, waaruit deze raad voortkomt is immers elke bijbellezer bekend. Wel hebben we tijden, dat de Here bijzonder dichtbij lijkt te zijn, dat ons hart blij is in de glans van Zijn genade, dat de bijbeltekst als een stromende bron voor ons is en het hart in het gebed juicht: “Mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij hebt verlost!” (Psalm 71:23)

Maar daarnaast zijn er in ieder christenleven tijden van dorheid, wanneer een bijbeltekst niets zegt en het hart geen zin heeft om te bidden. De profeet Jeremia spreekt daar een keer van: “Gij zijt mij waarlijk als een uitdrogende beek, water waarop geen staat valt te maken.” (Jeremia 15:18) Iedere discipel van Jezus weet over deze tijden mee te praten. Speciaal voor zulke tijden geldt Luthers raad van het viervoudige kransje.

Deze raad gaat er ten eerste van uit, dat we bijbels moeten bidden. Er bestaat namelijk ook een verkeerd bidden. Anders had David niet gebeden: “Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer.” (Psalm 141:2)

Ons gebed zal zeker dan bruikbaar zijn, als er rechtstreeks uit de bijbel geput is. Daarop stoelt Luthers raad. We zullen deze raad nog een keer verduidelijken.

Daarvoor nemen we bijvoorbeeld Handelingen 24:16. Daar zegt Paulus: “En hierin oefen ik mijzelf, altijd een onergerlijk geweten te hebben voor God en de mensen.

Nu vlechten we hiermee het “viervoudige kransje”.

  1. Leer: Welke leer zit er in dit woord? Deze, dat de genade van God in Christus niet tot een dekmantel der zonde gemaakt mag worden. Hoe zit dat bij mij?
  2. Dank: In hoeverre spoort mij dit woord tot dankzegging aan? In dubbele betekenis: a) dat de Here mijn gewonde geweten genezen kan; b) dat Hij me de kracht van Zijn Geest aanbiedt.
  3. Biecht: Nu mag ik de Here opbiechten en belijden dat ik geen onbeschadigd geweten heb. Nu moet het hart voor Hem uitgestort worden.
  4. Gebed: Daarna drijft dit woord tot het gebed: “Here vergeef! Here help me om heilig en welgevallig te leven voor U en de mensen!” En meteen zal de zo belangrijke voorbede volgen voor familieleden en vrienden, juist voor diegenen, die nog een slapend geweten hebben.

Wie zo zijn bijbel leest en bidt, zal spoedig ervaren, hoe rijk de Schrift is.

Iemand mag hier tegen inbrengen: “Dit is te schematisch.” Nu, als het iemand te schematisch is, laat hij het niet doen. Maar geestelijke dorheid is een nood. En in de nood vraagt men niet lang, maar pakt men aan. Wat voor Luther waardevol was, is zeker goed voor mij.

Vervulde opdrachten

Ons geloofsleven kan alleen groeien, wanneer de verhoogde Here wasdom geeft.

Daarbij gaat het zoals bij de groei in de natuur: de boer kan niets doen om het koren te laten groeien en rijpen. Dat is een geschenk van God. Maar hij kan ploegen en het zaad uitstrooien; hij kan stenen van het veld zoeken en onkruid wieden. Kortom, hij kan allerlei dingen doen, zodat de door God gegeven groei bevorderd wordt. En evengoed kan hij de groei hinderen, wanneer hij belangrijke dingen verzuimt.

Zo is het ook in het geestelijke leven: indien we echt in het Goddelijke spoor gaan, krijgen we alles, wat de Here doen wil. En evenzo kunnen we door traagheid de groei van het geloof tegenhouden en verhinderen.

Nu kan ik me niet indenken, dat de Here ons geloofsleven zal zegenen, wanneer wij Zijn opdrachten niet gehoorzamen. Hier willen we spreken over de gebedsopdrachten, die de Here de zijnen in Zijn Woord geeft. Jawel, de bijbel geeft ons voor ons gebedsleven een hele rij opdrachten. En het is zeker, dat er een rijke zegen in ons leven zal komen, wanneer wij wat dit betreft echt gehoorzaam zijn en zijn opdrachten trouw uitvoeren.

  1. We moeten in de bres springen voor ons volk

In de profeet Ezechiël worden met verschrikkelijke duidelijkheid de fouten van het volk blootgelegd: afval van God, lonken naar het heidendom, gewelddadigheden, sabbatsontheiliging, het uiteenvallen van het gezin, onkuisheid, de priesters zijn wereldgelijkvormig en de profeten spreken lichtzinnige taal. Nadat dat alles aangetoond is, spreekt de Here: “Ik heb onder hen gezocht naar iemand, die een muur zou kunnen optrekken en voor mijn aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Ik het niet zou verwoesten, maar Ik heb hem niet gevonden.” (Ezechiël 22:30)

God klaagt: “Gij zijt niet op de bressen gaan staan en gij hebt geen muur opgetrokken om het huis Israëls, opdat het op de dag des Heren zou kunnen standhouden in de strijd.” (Ezechiël 13:5)

Slechts één krijgt het uitdrukkelijke getuigenis in de bijbel, dat hij “in de bres is gesprongen” en dat is: Mozes, de knecht van God. “Zij vergaten God, hun Verlosser… Toen zeide Hij dat Hij hen zou verdelgen indien Mozes, zijn uitverkorene, niet vóór Hem in de bres had gestaan om Zijn grimmigheid af te wenden, zodat Hij hen niet verdierf.” (Psalm 106: 21 en 23)

Wat wil dat zeggen? Men kan ten opzichte van de fouten van zijn volk een drievoudige positie innemen: men kan ze over het hoofd zien of vergoelijken. Of men kan ze betreuren. Dit alles is niet wat van ons verlangd wordt. We moeten – in het duidelijke besef, dat zulke fouten het vreselijke gericht van God teweeg moeten brengen – als goede priesters voor onze God en voor de troon Gods staan, om met voorbede ons volk plaatsvervangend voor Hem neer te leggen. En evenzo moeten we het bij de fouten van het volk van God doen. Hier ligt een duidelijke opdracht. Wordt hij door ons uitgevoerd?

  1. We moeten bidden voor de overheid

“Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten,” schrijft de apostel (1 Timotheüs 2:1-2)

Dat is een bijbelse opdracht, die de discipelen van Jezus een dienst aan de overheid toewijst, die ze onbekommerd wat betreft alle politieke standpunten, moeten vervullen.

  1. We moeten bidden voor alle mensen

“Zo vermaan ik u dan… voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen…Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen.” (1 Timotheüs 2:1 en 3-4) Juist tegen deze omvangrijke gebedsopdracht heeft menig denkend christen ernstige bezwaren. Maar ik denk dat zo’n opdracht in de eerste plaats gewoon gehoorzaam uitgevoerd moet worden. We zullen dan spoedig ervaren, hoe zo’n gebed ons uit de bekrompenheid van ons leven voert en ons hart ruim maakt.

  1. We moeten bidden om arbeiders in de oogst

De Here Jezus roept Zelf Zijn discipelen op: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst.” (Mattheüs 9:37-38) Hoe weinig hebben we om arbeiders gebeden! En daarbij legt de Here Zelf ons dit gebed op het hart. Hierdoor wordt duidelijk, dat we in het geestelijke leven veel te zelfzuchtig denken. We moeten meer denken op de manier van het Koninkrijk Gods. Tijdens zo’n gebed groeit in ons de belangstelling voor het werk in Gods Koninkrijk, voor binnenlandse en buitenlandse zending.

Dan zullen we ook leren bidden voor de arbeiders, die in de strijd aan het front staan, zoals bijvoorbeeld onze zendelingen. Paulus vraagt: “Ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes, om samen met mij in het gebed te worstelen voor mij tot God.” (Romeinen 15:30) En een vertrekkende jonge zendeling zei “We zullen misschien veel moeilijkheden ondervinden in het buitenland, maar één ding zou werkelijk verschrikkelijk zijn: wanneer we zouden moeten vrezen: thuis wordt niet meer voor ons gebeden!”

Het is duidelijk, dat de Here de innerlijke groei alleen bevordert, wanneer wij als voorbiddende strijders naar het strijdfront van Zijn Rijk gaan.

  1. We moeten voor bepaalde personen bidden

Naast de tot dusver genoemden, geeft de Here aan ieder van Zijn discipelen mensen, voor wie hij speciaal voorbede moet doen. Daar zijn ten eerste de familieleden, vrienden en bekenden; daarna mensen, aan wie men een getuigenis van het heil van God kan geven. Wie hier eenmaal mee begint, zal spoedig merken, dat het getal van hen die aan zijn gebeden toevertrouwd zijn, zeer groot is. De bekende dominee Oberlin uit Steintal placht daarom de namen met krijt op de deur van zijn kamer te schrijven, om maar niemand te vergeten. Dat zouden we nauwelijks na kunnen doen. Maar iets dergelijks beveel ik aan: ik heb voor mezelf een boek aangelegd. Op iedere bladzijde worden steeds tien namen of dingen genoteerd waarvoor ik voorbede moet doen. Eerst had ik maar de eerste drie bladzijden nodig. Maar spoedig groeide het aantal namen en onderwerpen. En nu neem ik iedere dag een bladzij door, om niemand te vergeten.

  1. We moeten het “Onze Vader” niet verachten

Het verkeerde gebruik, het “babbelen”, heeft voor velen het “Onze Vader” bedorven. Maar als onze Here beveelt: “Bidt gij dan aldus…” (Mattheüs 6:9) – en dan komt dit geweldige gebed, dan moet het niet in ons gebedsleven ontbreken.

Dat zijn de gebedsopdrachten van de Schrift. We zijn nalatig geweest. We zijn schuldig aan het feit, dat het bij ons niet werkelijk vooruitging. We moeten ook daarin gehoorzaam worden!

De kennis

Het is vandaag de dag bijna algemeen gebruikelijk geworden, om op het “dogma” te schelden. Mensen die ver van het Rijk van God afstaan, die zich met een wereldreligie tevredenstellen, vinden ijverige christenen aan hun kant in de afwijzing van het dogma.

Wat betekent dan “dogma”? Dogma is een Grieks woord en heet in het Nederlands “leer”. Men verstaat onder dogma speciaal de christelijke leer.

Nu, dat mensen met de wereldreligie, mensen, die God in de natuur of in hun eigen borst willen zoeken – dat die geen leer nodig hebben is duidelijk. Het wezen van hun “religie” is gevoel. Dit soort religie leeft van de onduidelijkheid. Daarom mag men hen niet naar een leer vragen. En evenals men daar steeds weer op de onverdraagzaamheid van het christendom scheldt en erover jammert, bestrijdt men met ijver het “dogma”. Dat zouden wij, christenen, op zích kunnen laten rusten, als we maar niet uit christelijke kringen dezelfde roep zouden horen: “Het christendom is leven,” zegt men, “en geen dode leer.” “Wij willen niets weten van het verstarde dogma.” Dat klinkt niet slecht, het is echter grote onzin. Om in een diep vast geloofsleven te groeien, moet men zich inspannen voor een duidelijke “kennis” van de zuivere bijbelse leer. Steeds weer hecht de bijbel er waarde aan, dat wij de “zuivere leer” leren kennen, dat ze bij ons behouden blijft en wij in de kennis ervan groeien. Enige voorbeelden hiervan: Hosea, de profeet, klaagt: “Er is geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods in het land.” (Hosea 4:1) De profeet Maleachi  vermaant: “Want de lippen van de priester (volgens de nieuwtestamentische leer zijn alle gelovigen priester) bewaren kennis.” (Maleachi 2:7) Van de gemeente van de eerste christenen wordt er gezegd: “Zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen.” (Handelingen 2:42) Terwijl in 2 Timotheüs 3:7 het kenteken van de verlorenen en verleiders is, dat ze “niet tot erkentenis der waarheid zijn gekomen.” Gods wil is echter dat “alle mensen tot erkentenis der waarheid komen.” (1Timotheüs 2:4)  Lukas schrijft voor Theofilus zijn Lukasevangelie, “opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waarvan gij onderricht zijt.” (Lukas 1:4) Voor de apostel Paulus was het een belangrijk gebedsonderwerp, dat de gemeente zou “opwassen in de rechte kennis van God” en dat ze vervuld zou worden met “alle wijsheid en geestelijk inzicht.” (Kolossenzen 1:9,10)

Waarom zijn kennis en leer noodzakelijk?

Christenen die de kennis verwaarlozen, blijven meestal in een “gevoels-christendom”steken. Een “gevoels-christendom”is iets totaal ongezonds. Het houdt in aanvechtingen en verdriet geen stand. Ja, het faalt al in een heel gewoon leven van alledag. Aan de andere kant: waar geen heldere bijbelkennis is, vervalt men gemakkelijk in menselijke dwaalleren. Als de duivel namelijk ziet, dat hij een heilsverlangend mens niet meer met de grove wereldse begeerte kan lokken, probeert hij hem met dwaalleren van de heilsweg af te brengen. Hoeveel jonge christenen zijn na een goed begin een prooi van “sekten van het verderf” geworden! Niet voor niets vermaant Gods Woord: “Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen!” (Hebreeën 13:9) Ten derde: waar geen heldere bijbelse kennis is, komt men niet vrij van verkeerde voorstellingen, zoals ze bij de brede massa overal voorhanden zijn. Daarvan drie voorbeelden: men spreekt van “Here God” en van “lieve God”. Zeker, God is liefde. Maar als men over de “lieve God” spreekt, stelt men Hem zich voor als een goede oude man, die het met de zonde niet zo nauw neemt, die voor ons te zorgen heeft, om wie men zich naar eigen believen bekommert en die men de bons geeft, wanneer Hij iemand niet ter wille is. Wanneer men zich God zo voorstelt, heeft men natuurlijk geen begrip van de vreselijke ernst van het kruis en wijst men tenslotte ieder begrip van het kruis als “dogma”af.

Of een ander voorbeeld. In ons volk spreekt men steeds van een “goede kern” in de mens. Ondanks de slechte ervaringen van duizenden jaren, gelooft men nog steeds in de “goede mens”. Als echter de mens goed is, is het gehele evangelie achterhaald. Daartegenover leert de bijbel, dat de mens “dood is in zonden” (Efeziërs 2:1), dat het “mensenhart boos is van zijn jeugd af aan.” (Genesis 8:21)

En nog een voorbeeld. Wijd en zijd komt men het denkbeeld tegen: wie gestorven is, komt “in de hemel”. Ja, wanneer het zo zou zijn, dan waren berouw en bekering onnodig. De bijbel spreekt van “opstanding” en “gericht”, van “zonde”, “verloren gaan” en “genade”.

Men zou zo nog lang kunnen doorgaan. Hoe belangrijk is het voor christenen een heldere kennis te hebben. Die krijgt men het beste uit de bijbel zelf: “Uw  getuigenissen zijn zeer betrouwbaar.” (Psalm 93:5)

Van de mensen in Berea wordt gezegd: “Ze gingen dagelijks de Schriften na, of deze dingen zo waren.” (Handelingen 17:11)

Naast de bijbel bestaan er veel goede boeken, die ons helpen aan duidelijke bijbelkennis.

Het volledig gehoorzamen

Voor mij hangt een foto van mijn grootvader, die als een der leidinggevende broeders in de Badense Gemeenschapsbeweging velen tot zegen was. Deze man staat me nog levendig voor de geest. Wat me als kind al bij hem opviel, was zijn buitengewone zelftucht, zijn diepe en vastbesloten wil, om in alle dingen de wil van God gehoorzaam te zijn. Onder zijn foto staan de zelfgeschreven woorden: “We geloven, door de genade van Jezus Christus behouden te worden.” (Handelingen 15:11) Hier is zo een wonderlijk vervlochten zijn van “leven uit genade” en “het doen van de wil van God.”

De “smalle weg” is “smal”. Rechts en links dreigen afgronden. (Mattheüs 7:14)

Het gevaar rechts is dat men in wettisch gedrag vervalt. Voor dit gevaar waarschuwt de Galatenbrief het allermeest.

Wat betekent het: “wettisch gedrag”? Nu, men gelooft dan niet, dat de kruisdood  van Christus ons volledig rechtvaardig maakt voor God. Men wil het niet begrijpen, dat voor de verloren zondaar geldt: “Ik heb je verlost!” Men denkt dat men er nog allerlei dingen bij moet doen ter zelfverlossing om daardoor een kind van God te worden. Het wettische gedrag leidt tot grote kwellingen. Ja, velen heeft het zo tot vertwijfeling gebracht, dat men het hele geloof overboord heeft gegooid. Men kijkt dan steeds naar z’n gebrek en naar z’n gebondenheid, die men immers alleen niet kwijt kan raken en men denkt: “Pas als dat allemaal in orde is, kan mijn Heiland mij aannemen.” Daarom kwelt men zich verder in eigen kracht en komt men nooit tot het blijde vastpakken van het heil. Een vreselijke toestand!

Men leze toch een keer aandachtig Lukas 15:11-24. Hoe heeft de verloren zoon het gedaan? Heeft hij geprobeerd zich weer omhoog te werken, om als een prima kerel bij de vader te komen? Nee! Hij kwam, zoals hij was. Zo nam de vader hem aan. En nu was hij kind aan huis. En ook wanneer er daarna veel strijd met de oude gewoontes was, werd hij toch niet weer uitgewezen. Hij was aangenomen.

De strijd tegen de zonden kan men alleen vanuit het fundament van de genade succesvol beginnen. (Johannes 8:36)

Daarmee zijn we bij de andere afgrond, die links van de smalle weg dreigt: dat men de genade van God in Jezus misbruikt en het nu met de zonde niet meer ernstig neemt. Men spreekt dan lichtvaardig: “O, het bloed van Christus vergoedt alle schade.” En dan leeft men weer op de oude manier.

Ik zou graag zeer ernstig willen benadrukken, dat men hiermee alles kan verliezen. Waarom? Nu, waardoor werden wij dan bekeerd? Door de Heilige Geest. De Heilige Geest heeft ons bekeerd, Hij leerde ons Jezus als Heiland te erkennen. Hij gaf ons het zegel, dat we het eigendom van Jezus mogen zijn. Hij zei ons, dat onze zonden door het bloed van Jezus uitgedelgd zijn en iedere dag opnieuw uitgedelgd worden. (Romeinen 8:16)

Als we in het geloof willen groeien, moeten we beslissen, of we deze Heilige Geest over ons willen laten regeren of niet. (Romeinen 8:12 vv) Laten we de oude natuur weer heersen, dan bedroeven we de Heilige Geest. En dan gaat Hij van ons weg. De zekerheid die Gods Geest ons gaf, verdwijnt. Jezus verbleekt voor ons geloofsoog, dat nu verblind is. De vergeving wordt twijfelachtig, onze hoop onzeker en spoedig zijn we meer verloren dan ooit tevoren.

Daarom komt het er op aan, te doen wat de apostel zegt: “Beijvert u dan des te meer om uw roeping en verkiezing te bevestigen.” (2 Petrus 1:10)

Dat gebeurt, als we de Geest van God in grote beslissingen en in het gewone leven van alledag gehoorzaam zijn, als we de zonde ontvluchten en dagelijks ernstig de strijd met haar aangaan; als we het ons aantrekken dat ons leven de vruchten van de Geest, die Galaten 5: 22 noemt, voortbrengt, “opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid.” (Efeziërs 1:12)

De gemeenschap

Er was een groep christenen innerlijk achteruitgegaan. “De handen waren slap”, “de knieën knikten” en “de schreden waren onzeker geworden.” (Hebreeën 12:12) In deze toestand schrijft een onbekende hen een brief, die onder de naam Hebreeënbrief in onze bijbel staat. Daarin noemt de schrijver één van de redenen voor de teruggang: “Laten we onze bijeenkomsten niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn…” (Hebreeën10:25)

De gemeenschap hebben ze opgegeven. Het voedsel, dat daar aangeboden werd, smaakte hen niet meer. Of men had geen tijd meer. Dus bleven ze weg. Daarmee begon het innerlijke verval. Want bij de groei in het geestelijke leven behoort beslist de gemeenschap.

We hebben misschien wel eens bij het nachtelijke licht van een kampvuur gestaan. Wanneer het kampvuur opgebrand is, dan gloeit hij nog lange tijd verder. Wat doen we dan om te blussen? We trekken de vuurgloed uit elkaar. Pas wanneer elk gloeiend deeltje apart ligt, is het gauw uitgedoofd. Maar zolang ze samen zijn, houdt het ene het andere gloeiend. Zo is het met de christen. In de gemeenschap gloeit het vuur van de liefde tot Jezus. En wanneer de duivel het vuur wil doven, dan kan hij niets beters doen dan de gemeenschap uit elkaar te trekken. Als ze apart gezet worden, is spoedig iedereen gestorven. Dit heeft de heidense keizer Diocletianus al geweten. Die wilde de christenen in het Romeinse rijk kwijt. Hij wilde echter graag een vervolging vermijden. Daarom gaf hij  het bevel: “Ieder mag voor zichzelf geloven, wat hij wil. Maar de christenen mogen niet meer samenkomen.” Hij wist precies: “Wanneer de christenen het bevel opvolgen, dan is de zaak afgelopen.” Nu, de christenen wisten dat ook. En daarom hebben ze ter wille van hun geloof het bevel getrotseerd. Lees maar eens, hoe de dienstknechten en dienstmaagden van God, ja God Zelf er waarde aan hecht, dat men samenkomt. Exodus 12:16; Leviticus 23:2; 1 Samuël 7:6 ; 2 Kronieken 20 :4 ; Ezra 3 :1 ; Psalm 122 :1. De moeder van Jezus schuwt niet de vermoeiende weg over het gebergte, om in een tijd vol onbegrip samen te komen met Elisabeth, die ook op Gods beloften hoopt. (Lukas 1:39 vv) Ja, de Here Jezus Zelf spreekt van Zijn “hartelijk verlangen”, met Zijn discipelen samen het pascha te vieren. (Lukas 22:15)

Onze voorvaderen hebben geweten, hoe belangrijk het samenkomen van de gelovigen is. Ze hadden er veel moeite, geld en tijd voor over, om elkaar bij geloofsconferenties, zendingsfeesten en bijbelstudies te treffen. Toen ik nog een jongen was, leerde ik de rijk gezegende bankdirecteur Bansa uit Frankfurt aan de Main kennen. Die kreeg als jongeman een grote som geld van zijn vader om een reis langs de Europese hoofdsteden te maken. Hij moest de wereld echt leren kennen. Een grandioos cadeau! Maar ook een erge verzoeking voor een jonge man! Hij vertelde ons hoe in elke grote stad zijn eerste doel was om gelovige discipelen van Jezus te vinden. Hij sloot zich dan bij hen aan. Het langst en het ijverigst heeft hij in Parijs moeten zoeken, totdat hij, de voorname jongeman, eindelijk in een eenvoudige handwerksman een broeder vond. Deze jongeman wist: “Ik ben zonder gemeenschap verloren.” Laat toch niemand zeggen: “Daar, waar ik woon, sta ik nu eenmaal helemaal alleen.” Het is wonderlijk, dat ook hier geldt: wie zoekt zal vinden.

De gemeenschap van christenen vindt haar hoogtepunt in het Heilig Avondmaal. Het is heel erg jammer, dat veel christenen dit zo gering schatten. Het is ons door Jezus bevolen. Hoe kan het geloofsleven toenemen, als wij dit veronachtzamen?

De evangelische biecht

We hebben geen biechtstoel. We willen hem niet en we hebben hem niet nodig. Want de biecht in de biechtstoel heeft een belijdenis van zonden gebracht, waarbij de zondaar in de verste verte helemaal niet serieus met de zonde breekt. Maar er is ook een evangelische biecht. Onze zonden moeten aan het licht gebracht worden en beleden worden. Anders blijft ze een heimelijke ban in ons leven. En zolang zo’n ban op ons ligt, is er geen vrolijk groeien in het geloof. Dit belijden van de zonde moet eenmaal als het ware als algemene biecht bij onze bekering plaatsvinden voor de oren van onze Here. Gelukkig is hij, die de Here door de werking van Zijn goede Heilige Geest een grondig berouw schenkt! En gezegend hij, die dan de vergeving der zonden door het kostbare bloed van Jezus ervaart. Die begrijpt Psalm 32!

We mogen dan ook geloven, dat het oude werkelijk afgedaan heeft. En het is even onnodig als gevaarlijk, steeds weer over de oude dingen te beginnen. Dat is niet goed. Dan moet het werkelijk gelden: “Het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen.” (2 Korinthiërs. 5:17) Wat de Here in de diepte der zee heeft geworpen, mogen wij niet weer te voorschijn halen. (Micha 7:19)

Maar ook in de toestand als christen lukt het niet zonder dagelijks te zondigen. Er is een dagelijkse biecht nodig en een dagelijkse boete voor het aangezicht van onze Here. (1 Johannes 1:8-9)

O, ja, ook wij evangelische christenen hebben een biechtstoel. Bij mij is het een kamer die ik op slot kan doen, in de biechtstoel zit de Here Jezus Zelf, de grote Hogepriester. Voor Hem kniel ik nu dagelijks neer en ik belijd Hem met naam en toenaam alle zonden, die ik gedaan heb en waarvan ik me bewust ben. Tot slot zeg ik tot Hem: “Here, ik leg voor u ook alle onbekende zonden neer, die uit mijn boos hart komen.” En wanneer ik Hem zo alles opgebiecht heb, sla ik de ogen op naar Zijn kruis en spreek in geloof: “Voor mij stroomt ook Zijn kostbaar bloed, dat geloof ik en neem ik in ontvangst. Het vereffent ook mijn schuld. Want Christus stierf voor mij.”

Ons geestelijk leven gaat te gronde, wanneer we niet de tijd nemen voor zo’n dagelijkse biecht voor de Here Zelf.

Nu zijn er mensen die niet tot vrede kunnen komen. Dan is het zo, dat er in hun leven schuld is, die naar de wil van de Here ook voor mensen beleden moet worden, er zijn dingen die dáár beleden moeten worden, waar men gezondigd heeft. Zo zegt iemand: “Schaam je niet om het daar te belijden, waar je gefaald hebt.” Ach dat valt zwaar! En toch geeft het daarna een diepe vrede, als het hart zich heeft verootmoedigd.

Er zijn ook zonden, die in de oren van een betrouwbaar mens gebiecht moeten worden. Zo zegt Jacobus: “Belijdt elkander uw zonden.” (Jakobus 5:16)

We willen hier geen wetten opstellen. Maar dit is zeker: hoe meer zich een hart buigt vanwege zijn zonden, hoe eerlijker het bereid is om het voor God te belijden en – als dat nodig is – ook voor mensen; des te meer wordt in zo’n hart de genade van de vergeving en de heerlijkheid van zijn vrede ervaren.

Het moedige belijden

Zet een plant in een verborgen hoek van je kelder! Je zult spoedig zien, dat die wegkwijnt. Maar dan zet je haar weer in het helle licht van de zon! Je zult je verbazen, hoe ze nu weer prachtig tot bloei komt.

Zo is het ook met het geestelijke leven. Je wilt een discipel van Jezus zijn. Maar de wereld moet het niet merken. “Dat is toch een privé aangelegenheid! Dat gaat toch niemand iets aan!” zeg je misschien wel. Nu, zolang je zo denkt, kan je geloofsleven niet gedijen. Het zal verkommeren, zoals een plant in de kelder. Je moet naar buiten naar het licht! Je moet kleur bekennen! Is in je leven de beslissing voor Jezus gevallen, dan moeten je omgeving en de wereld het merken. Word daarom een belijder! Word een getuige van Jezus!

“Ja,” zegt er iemand, “dat is alles goed en wel. Maar bij mij gaat dat niet. Als ik een belijder wil worden, dan – dan word ik uitgelachen, misschien zou ik er zelfs economische nadelen van hebben.”

Wat moeten we daarop antwoorden?

Als financiële voordelen en de eer in deze wereld jou liever zijn dan Jezus en de toekomstige heerlijkheid, laat dan het getuigen. Maar weet, dat je Jezus dan helemaal moet opgeven. Hij, de Here Zelf zegt ernstig: “Wie Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik belijden voor Mijn hemelse Vader. Wie Mij echter verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn hemelse Vader.” (Mattheüs10:32 vv) Paulus zegt: “Want indien gij met uw mond belijdt …, zult gij behouden worden.” (Romeinen10:9) En hij prijst Timotheüs uitdrukkelijk: “Je hebt de goed belijdenis afgelegd voor vele getuigen.” (1 Timotheüs 6:12)

We moeten ons er op voorbereiden, dat de belijders door de wereld bespot of gehaat worden. (Johannes 17:14) Hoe zou het ook anders kunnen zijn? Satan wil immers voor alles hun getuigenis tot zwijgen brengen. Daarom gingen de apostelen zover, dat ze zich verheugden, wanneer de wereld hun getuigenis aanviel. Van Johannes en Petrus wordt gezegd: “Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn.” (Handelingen5:41) Nu wisten ze, dat ze aan de goede kant stonden.

Het belijden is nodig voor het groeien van het geloof. Vanwege de gevolgen gaf Jezus de waarschuwing in Lukas 14:28. Dat wist die jongeman die als soldaat in de kazerne kwam.

’s Avonds in de slaapzaal ging het op de manier van de niet-christenen. Om de slechtste schuinen moppen werd er gebruld van het lachen. Toen dacht de jonge timmerman: “Hier moeten de sterkste middelen tegen worden gebruikt.” Dus begon hij zijn avondgebed hardop te bidden. Het verwekte verbazing en spot. Maar al gauw werden de kameraden stil. De volgende dag kwamen er nog twee bij, die dezelfde weg wilden gaan. En deze drie werden de aanleiding dat er een nieuwe geest in de kazernekamer kwam.

“Het gaat om een vrij getuigenis in deze tijd
Een openlijk belijden bij alle tegenstand
Ondanks al het vijandelijk tekeergaan, ondanks alle heidendom
Het evangelie te prijzen en te loven!”

De dienst voor de Here

Toen de Here Jezus aan het kruis hing, stonden de beide mensen, die Hij in het bijzonder liefhad, al treurend voor Hem: Maria, Zijn moeder, en Johannes, de discipel. Laten we er acht op slaan wat Jezus tegen hen zei: “Vrouw, zie uw zoon!” “Zie uw moeder!”

Ik geloof dat we dit woord van Jezus zo moeten verstaan: het is de wil van de Heiland,  dat de een zich om de ander bekommeren moet. Wie Jezus navolgt, die kan en mag niet meer voor zichzelf leven, want in de sfeer van het egoïsme kan de tere plant van het geloof niet gedijen. Discipelen en discipelinnen van Jezus krijgen de aard van hun Here, Die er een open oog voor heeft, waar iemand hem nodig heeft. Niet iedereen kan gaan prediken. Maar iedere discipel van Jezus moet en kan dienst doen. Iedereen kan en moet zijn Here ten opzichte van de ander dienen. En daarom is het voor de groei van het geloof erg belangrijk dat we daarom bidden: “Here, toon me mijn opdracht, die U voor mij bereid hebt!” De een helpt dan in de kinderdienst, de ander in de huis-aan-huiszending, de derde in een christelijke gemeenschap of in het jeugdwerk, de vierde deelt traktaten uit. Wanneer het je duidelijk is, waar je helpen moet,waag het dan gerust, ook wanneer jij je er ongeschikt voor voelt. Hoe ongeschikt voelde Mozes zich tot de dienst! (Exodus 4:10) Of Jeremia, die meende dat hij te jong was. (Jeremia 1:6) Je moet immers niet uit je eigen kracht putten, maar uit datgene wat de Here je aanreikt.

Belangrijk is, dat je dienst niet een strovuur is. (1 Korinthiërs 4:2) Je Here vraagt aan het eind niet naar je succes, maar naar je trouw. Bid om geopende ogen voor die mensen, die je nodig hebben.

In de bijbel wordt ons verteld, hoe eenzaam Paulus was na zijn bekering. (Handelingen 9:26 vv) Van zijn vroegere vrienden had hij zich afgescheiden. En zijn vroegere tegenstanders vertrouwden hem niet. (Handelingen 11:25) Het was Barnabas, die zich over hem ontfermde. En nog een keer wordt verteld, hoe Barnabas Paulus zoekt. Barnabas was misschien geen groot spreker. Maar hij heeft zich over Paulus ontfermd. Hij werd zijn trooster en zielzorger. Door hem werd Paulus geleid in het zendingswerk. En zo heeft de stille Barnabas voor zijn deel meegeholpen.

Barnabas heet “zoon der vertroosting”. Discipelen van Jezus behoren kinderen der vertroosting te zijn. Er mag geen discipel van Jezus zijn, die niet de één of andere persoon heeft waarvoor hij zich verantwoordelijk weet. Dat betekent: met herderstrouw volgen, voorbede doen, uitnodigen, van christelijke bladen voorzien, zielzorg bedrijven, vermanen, bidden, leren, liefhebben!

Wel zijn er bij zo’n dienst teleurstellingen. Maar onder zulke teleurstellingen leert men bidden, geloven en liefhebben. Dan leert men om te worstelen om volmacht en zichzelf te reinigen. Kortom: de dienst aan anderen is een kostelijk middel om te groeien in de innerlijke mens. Hoe velen zijn er innerlijk verkommerd, omdat ze luie genieters waren!

Moeilijke dingen en hoop 

In de negentiende eeuw werkte in Schwabenland de rijk gezegende prediker Fricker. Van hem komt het woord: “Een christen moet de moeilijke dingen leren lief te hebben.”

Zeker is het dat een kind van God in allerlei dingen wonderbaarlijke hulp ervaart. Ja, een kind van God beleeft wonder na wonder. Wie nu echter meent dat het kindschap Gods een soort “levensverzekering” is, die voor een zo rustig en gezellig mogelijk leven zorgt, die zit ernaast. Paulus zegt: “Wij moeten door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods binnengaan.” (Handelingen 14:22) Van de volmaakte zalige schare, die de apostel Johannes in de Geest zag, wordt gezegd: “… dezen zijn gekomen uit de grote verdrukking.” (Openbaring 7:14) En Petrus vermaant: “Laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. (1 Petrus 4:12)

Onze Heiland zegt Zelf: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.” (Mattheüs 16:24) Wie dus in het geloof wil groeien, die mag kruis en lijden niet ontvluchten. Hij moet juist leren, “van de moeilijke dingen te houden.” Dat valt ons zwaar. Wij zijn van nature lijdenschuw.

In mijn eerste gemeente was een man, die heel veel hield van het lied: “Ik wil U liefhebben, mijn sterkte…” Hoe vaak zong hij het galmend mee op onze bijbelstudie! Maar op een keer bleef hij weg. Toen ik hem weken later aantrof, vroeg ik hem: “Nu, men ziet u helemaal niet meer op onze bijbelstudie?” Toen barstte hij los: “Als u wist hoeveel moeilijkheden ik beleefd heb! Ik heb de Here trouw gediend. Maar als het nu zo met mij gaat, dan wil ik liever niet meer geloven.” “Zo?!” vroeg ik. “Hoe vaak hebt u gezongen:

‘Ik wil U liefhebben zonder loon
Ook in de allergrootste nood…’

En nu, nu het erop aankomt, valt u af!”

Ja, de natuurlijke mens is lijdenschuw. En toch kan de Here ons het lijden niet besparen. In stormen rijpt ons geloof; dan bewijst het zich als een macht, dan wordt men helemaal op de Here teruggeworpen, dan leert men eerlijk en vurig bidden, dan wordt men naar het Woord van God toe gedreven. (Lees 1 Petrus 1:4-8 en Romeinen 5:3-5) De moeilijke dingen behoren tot onze opvoeding.

Maar nu moet er nog iets heel belangrijks gezegd worden. Omdat de bijbel van dit belangrijke steeds in samenhang met het lijden spreekt, wil ik het ook doen, ofschoon er een apart hoofdstuk mee gevuld zou kunnen worden.

Men kan alleen de moeilijke dingen aan, als men vanuit de hoop leeft. (2 Petrus 3:13) “Wij echter verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.” “God zal alle tranen van hun ogen afwissen.” (Openbaring 7:17) Hoe meer ellende, des te duidelijker de hoop. Juist over de toekomstige dingen heerst zoveel onduidelijkheid. (1 Thessalonicenzen. 4:16)

Hoe weinig weet de christenheid in goede dagen van de wederkomst van Christus, van de eerste opstanding, van de algemene opstanding en het gericht, van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde! (Openbaring 19:11 vv; 20:22)

Ik wandelde eens in het Riesengebirge, toen ik de weg kwijt raakte. Wat was ik blij, toen ik eindelijk een wegwijzer tegenkwam, die me terechtwees. God heeft in ons leven wegwijzers neergezet. Kinderen van God mogen elk verdriet en elke nood beschouwen als een wegwijzer naar de toekomstige heerlijkheid.

© Copyright vertaling 2018 Stichting Exodusgemeente.
   Onder licentie vertaald uit het Duits.
   DER GLAUBE WÄCHST.. Ratschläge für Anfänger im Glauben.  Wilhelm Busch
    Schriftenmissions-Verlag, Neukirchen-Vluyn