Heilig geweld
>>PDF<<
Een toespraak gehouden op zondagochtend 15 mei, 1859 door de heer C.H. Spurgeon, in de Music Hall, Royal Surrey Gardens, Londen.
De tekst is Mattheüs 11:12
“Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan en geweldenaars grijpen ernaar.”
Toen Johannes de Doper predikte in de woestijn van Judea, werd de menigte, die zich rondom hem verdrong, buitengewoon fel om dicht genoeg bij hem te komen en zijn stem te horen. Vaak gebeurde iets soortgelijks, wanneer onze Heiland predikte. We zien dat de menigten groot waren als nooit tevoren. Elke stad en elk dorp leek leeg te lopen, als Hij voorbij kwam en het evangeliewoord predikte. Deze mensen leken bovendien niet op gewone kerkgangers – die zijn tevreden met te luisteren, als ze dat kunnen en nog meer tevreden, als ze het luisteren kunnen omzeilen, als dat mogelijk zou zijn. De mensen uit de tijd van de Bijbel waren buitengewoon begerig er zo dicht mogelijk bij te komen om toch iets te horen. Zo intens was hun verlangen om de Heiland te horen, dat ze zich rondom Hem verdrongen, zozeer zelfs, dat ze elkaar op de tenen stonden. De menigte werd zo fel om Hem te bereiken, dat sommige van de zwakkeren omver werden gelopen.
Nu, onze Heiland zei, toen Hij al dit worstelen om dichtbij Hem te komen om Zich heen zag gebeuren: “Dit is juist een beeld van wat er geestelijk gedaan wordt door diegenen die gered willen worden. Zoals u zich rondom Mij verdringt,” zei Christus, “en elkaar opzij duwt met de ellebogen om binnen het bereik van Mijn stem te komen, zo moet het ook gebeuren, als u gered wilt worden. Want het Koninkrijk der hemelen ondergaat geweld en geweldenaars grijpen ernaar.” Hij stelde Zich een menigte van zielen voor, die verlangend was om bij de levende Heiland te komen. Hij zag hen duwen en dringen en elkaar omverlopen in hun grote verlangen om bij Hem te komen. Hij waarschuwde Zijn toehoorders, dat tenzij ze deze vurigheid in hun ziel hadden, ze Hem nooit zouden bereiken om gered te worden, maar als ze die hadden, ze zeker behouden zouden worden. “Vanaf de dagen van Johannes de Doper tot nu toe wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan en geweldenaars grijpen ernaar.”
“Maar,” zegt iemand, “wilt u dan, dat wij het zo zien, dat als een man behouden zal worden, hij met behulp van geweld en heilige ijver de redding moet verkrijgen?” Jazeker, dat doe ik; dat is de leer van de tekst. “Maar,” zegt iemand, “ik dacht dat het helemaal het werk van God was.” Dat is zo, van het begin tot het eind. Maar wanneer God het werk in de ziel begonnen is, dan is het voortdurende gevolg van Gods werk in ons, dat het ons aan het werk zet. Als de Geest van God echt met ons begint te worstelen, zullen wij ook beginnen te worstelen. Dit is juist een test, waardoor wij de mensen die de Geest hebben, kunnen onderscheiden van diegenen die Hem niet hebben ontvangen. Zij die de Geest in waarheid hebben ontvangen, zijn mensen, die vurig van geest zijn. Zij zijn vreselijk bezorgd om de redding; ze worstelen vol vuur, opdat ze de enge poort mogen binnengaan. Zij weten heel goed dat het proberen om binnen te gaan niet genoeg is, want velen zullen proberen binnen te gaan, maar zullen het niet kunnen en daarom spannen zij zich uit alle macht in.
Ik zal vanmorgen eerst uw aandacht bepalen bij deze vurige mensen. Bekijk hen. Ten tweede zullen we hun gedrag laten zien. Wat maakt hen zo vurig? Worden ze gerechtvaardigd in hun onstuimige felheid? We zullen ons vervolgens verheugen in het feit, dat ze zeker succes zullen hebben met hun geweld. En dan zal ik proberen met de hulp van Gods Heilige Geest in uw harten, dat heilige geweld wakker te maken, zonder welke de poorten van de hemel voor uw neus dichtgedaan zullen worden en u nooit in staat zult zijn de paarlen poorten van het Paradijs binnen te gaan.
I Ten eerste dan, LATEN WE DEZE MENSEN, DIE VURIG VAN GEEST ZIJN, BEKIJKEN. Begrijp dat ze zo zijn gemaakt door de Goddelijke genade. Ze zijn uit zichzelf van nature niet zo. Maar er is een verborgen werk van genade in hen geweest en toen zijn ze vurig van geest geworden. Bekijk deze mensen, die fel zijn in de ijver om gered te worden. Ze vallen u op, wanneer ze naar het huis van God gaan; ze gapen niet. Bij hen is er geen lusteloosheid of onoplettendheid of fantasie, dat zij genoeg gedaan zullen hebben als ze die anderhalf uur, die er meestal voor een godsdienstoefening wordt uitgetrokken, daar maar op hun plek zitten. Nee, ze luisteren met beide oren en ze kijken met beide ogen en de hele dienst door hebben ze een intens verlangen, dat zij Christus mogen vinden. Als u hen tegenkomt, wanneer zij opgaan naar het huis des gebeds en hen vraagt waarom ze daar heen gaan, dan weten ze heel precies wat ze van plan zijn: “Ik ga daarheen om genade te vinden en vrede en rust voor mijn ziel, want ik ben in grote zorg over de zonde en ik wil de Heiland vinden. Ik hoop, dat als ik zo op weg ben, de Here mij zal ontmoeten, zodat ik me neerleg aan de kant van het badwater Bethesda in de hoop, dat de Heilige Geest de poel in beweging zal brengen en me in staat zal stellen erin te stappen.” U merkt niet, dat deze mensen zijn als de meeste moderne toehoorders, kritisch of anderszins oppervlakkig. Nee, ze zijn helemaal wakker om te zien of er niet iets ontvangen kan worden, dat balsem kan zijn voor hun afgematte geest, een hart onder de riem in hun moeiten. Let op deze mensen, die vurig van geest zijn, nadat ze naar huis zijn gegaan. Ze gaan naar hun kamer en ze beginnen te bidden; niet dat gebed dat half slapend, half wakker gebeden wordt, zoals sommigen van u gewend zijn te doen, niet die slaperige smeekbeden die nooit boven het plafond van uw slaapkamer uitkomen, maar ze vallen op hun knieën en met een heilige bezorgdheid beginnen ze te roepen: “Here, red mij of ik verga; o Here, red mij; ik sta op het punt om om te komen. Here ik smeek U, strek uw hand uit en red mijn arme ziel van die vernietiging, die nu mijn geest achtervolgt.” En zie hen, nadat ze hebben gebeden, hoe ze dan het Woord van God doorzoeken. Ze lezen die hoofdstukken niet alsof het kijken naar de letters alleen al genoeg is, maar ze lezen precies zoals Watts dat zegt in zijn gezang:
“Red toch een bevende zondaar, Here,
Wiens hoop cirkelt rond Uw Woord
Verlicht daar toch een mooie belofte
Een vaste steun tegen wanhoop.”
En weer zijn ze op hun knieën. “O Here spreek tot mijn ziel door Uw Woord! Here help me om de belofte aan te grijpen; stel me in staat die vast te pakken! O, laat mijn ziel niet omkomen vanwege gebrek aan Uw hulp en Uw genade.” En zie dan deze mensen die vurig van geest zijn, die God werkelijk vurig heeft gemaakt wat betreft het gered worden. U zult niet merken dat ze hun godsdienst in hun binnenkamer achterlaten of in hun gebedshuis. Waar ze ook heen gaan, omgeeft hen een plechtige ernst, die de wereld niet kan begrijpen. Zij zoeken naar Jezus en zullen of kunnen niet rusten, totdat zij Hem vinden. Hun nachten worden verstoord door dromen en hun dagen worden triest gemaakt door hun snakken naar de zegen – zonder welke ze niet kunnen leven en zonder welke ze niet durven te leven.
Mijn toehoorder, bent u ooit één van deze mensen, die vurig van geest zijn, geweest, of bent u dat nu? Geprezen zij God als dit heilige geweld in uw geest is: u zult de hemel met kracht nemen; u zult het stormenderhand nemen en de poorten van de hemel innemen door de stortvloed van uw gebeden. Volhard slechts in vasthoudendheid, blijf pleiten, blijf worstelen, blijf doorgaan met strijden en u moet uiteindelijk de overhand behalen. Maar ach, mijn toehoorder, als u nooit een sterke onoverwinnelijke angst hebt gehad om uw ziel, dan bent u nog een vreemde voor de dingen van God. U begrijpt dat overwinnende geweld niet zonder welke de poorten van de hemel nooit kunnen worden bestormd. Sommigen van ons kunnen terugkijken op de tijd toen we Christus zochten. Zelf werd ik ’s morgens heel gemakkelijk wakker. De eerste lichtstraal die in mijn kamer kwam maakte me dan wakker om het boek van Baxter “Oproep tot de onbekeerden” te pakken, dat onder mijn kussen lag. Ik geloofde dat ik niet genoeg berouw had en daarom begon ik dat te lezen. O, hoe hoopte ik dat het mijn hart zou breken. En daarna was ik gewoon “Rise and Progress of Religion in the Soul” van Doddrige te pakken en te lezen; daarna “Alarm” van Allen. Maar toch denk ik, dat ik ze tot op de dag van vandaag had kunnen lezen en geen haar beter was geworden, als ik niet iets beters had gehad dan die schrik. Ik herinnerde me dat Christus in de wereld kwam om elke zondaar te redden, die bereid was volkomen te vertrouwen op Zijn bloed en gerechtigheid, Hem op Zijn Woord te geloven en God te vertrouwen. Hebt u er niet velen gezien – en zijn er niet velen onder ons – mensen die hebben gezegd: “Ik moet genade hebben, ik moet het hebben: het is niet iets wat ik wel of niet kan hebben, maar ik ben een verloren ziel als ik die niet heb.” En wanneer ze zijn gaan bidden, hebben ze geleken op Simson: ze hebben de twee pilaren van de hemelse poort der genade vastgepakt en ze hebben getrokken, alsof ze hen eerder uit de grond zouden trekken met hun eeuwige wortels erbij dan niet de zegen krijgen. Ze hebben gehamerd op de poorten van de hemel, totdat het leek alsof ze eerder de gouden grendels zouden splijten, dan dat ze terug moesten gaan. Geen mens krijgt ooit vrede, totdat hij in zo’n hartstocht van vurigheid komt om gered te worden, dat hij geen vrede kan vinden, totdat Christus van vergeving spreekt tot zijn ziel en hem tot leven en vrijheid brengt. “Het Koninkrijk der hemelen ondergaat geweld en geweldenaars grijpen ernaar.”
Maar dit geweld eindigt niet wanneer een mens Christus vindt; dan begint het zich op een andere manier te uiten. De mens die vergeving heeft ontvangen en die het weet, wordt dan vurig in liefde tot Christus. Hij houdt niet een klein beetje van Hem, maar hij heeft Hem lief met heel zijn ziel en al zijn macht. Hij ervaart dat hij wel zou kunnen wensen te sterven voor Christus en zijn hart snakt ernaar om in staat te zijn alleen maar voor zijn Verlosser te leven en Hem te dienen zonder onderbreking. Let op zo iemand die een echt christen is, let op zijn gebeden en u zult zien dat er geweld ligt in al zijn smekingen, wanneer hij pleit voor de zielen van mensen. Let op zijn uiterlijke daden, dat zij vurig oprecht en vurig ernstig zijn. Let op hem wanneer hij predikt: het is niet het saai opdreunen van een monotoon verhaal; hij spreekt als iemand die meent wat hij zegt en die het moet zeggen, of anders: wee hem, als hij het evangelie niet predikt. Als ik om me heen kijk naar veel kerken, ja, naar veel leden van mijn eigen kerk, heb ik de neiging te vrezen dat ze helemaal niet Gods kinderen zijn, omdat ze niets van dit heilige geweld hebben. Hebt u ooit “De oude zeeman” van Coleridge gelezen? Ik durf te zeggen, dat u hebt gedacht, dat het één van de meest vreemde fantasieën was die ooit in elkaar zijn gezet, vooral dat gedeelte waar de oude zeeman de lijken van alle dode mensen uitbeeldt die weer opstaan – ze waren allemaal dood en toch komen ze overeind om het schip te besturen; dode mensen trekken aan de touwen, dode mensen sturen, dode mensen hijsen de zeilen. Ik dacht: “Wat een vreemde gedachte is dat.” Maar weet u dat ik dat in mijn leven echt heb zien gebeuren. Ik ben in kerken geweest en ik heb een dode op de preekstoel zien staan, een dode als diaken en een dode man die de schaal bij de deur vasthield en doden die zaten te luisteren. U zegt: “Wat vreemd!” maar ik heb het echt gezien. Ik ben naar gezelschappen geweest en ik heb het allemaal daar zo geordend zien gebeuren. Deze dode mensen, weet u, stappen nooit over de grenzen van de voorzichtigheid heen – nee, zij niet: zij hebben geen leven genoeg om dat te doen. Ze trekken altijd keurig aan het touw, “zoals het in het begin was, is het nu, en zal het altijd zijn, wereld zonder einde, Amen.” En de dode op de preekstoel, is hij niet heel erg ordentelijk en secuur? Volgens plan haalt hij zijn zakdoek tevoorschijn, en gebruikt die met regelmatige tussenpozen in het midden van de preek. Hij zou er niet aan denken één enkele regel te overtreden, die was opgelegd door zijn ouderwetse kerk. Wel, ik heb deze kerken gezien – ik weet waar ik ze aan moet wijzen – en ik heb doden alles zien doen. “Nee,” zegt iemand, “dat kunt u niet menen!” Ja, dat doe ik wel, de mensen waren geestelijk dood. Ik heb de predikant een preek horen prediken, zonder een greintje leven, een preek, die alleen vers is in die betekenis, waarin een vis vers is als hij verpakt is in ijs. Ik heb mensen zien zitten luisteren, alsof ze een beeldengroep waren – het gebeitelde marmer zou evenzeer beïnvloed zijn door de preek als zij. Ik heb de ouderlingen zo keurig en met zoveel precisie met hun zaken bezig gezien, alsof ze alleen maar automaten waren en geen mensen met een hart en een ziel. Denkt u dat God ooit een kerk zal zegenen die zo is? Moeten we ooit het Koninkrijk der hemelen innemen met een troep doden? Nooit! We hebben levende predikanten nodig, levende toehoorders, levende ouderlingen, levende diakenen en pas als we zulke mensen hebben die het echte levensvuur brandend in hun ziel hebben, die levende tongen hebben, ogen, die leven en zielen die leven, zullen we het ooit zien gebeuren dat het Koninkrijk der hemelen stormenderhand wordt genomen. “Want het Koninkrijk der hemelen ondergaat geweld en geweldenaars grijpen ernaar.”
Vaak wordt er geklaagd en spreken mensen hun verwondering erover uit, dat ze nooit een zegen hebben zien rusten op wat ze hebben geprobeerd te doen in de dienst van God. “Ik ben al jaren zondagschool onderwijzer,” zegt iemand, “en ik heb nooit één van mijn jongens of meisjes bekeerd gezien.” Nee, de reden is zeer waarschijnlijk dat u hier nooit vurig om bent geweest; u bent nooit gedwongen door de Goddelijke Geest een besluit te nemen, dat ze bekeerd moesten worden en dat geen steen onomgekeerd kon blijven, totdat ze dat waren. U bent nooit door de Geest tot zo’n hartstocht gebracht, dat u hebt gezegd: “Ik kan niet leven, tenzij God mij zegent; ik kan niet bestaan, tenzij ik een aantal van deze kinderen bekeerd zie.” Als u op uw knieën was gegaan in de worsteling van het gebed en u daarna uw vertrouwen met dezelfde intensiteit had gericht op de hemel, dan zou u nooit teleurgesteld zijn, “want geweldenaars grijpen ernaar.” En ook u, mijn broeder in het evangelie, u hebt verbaasd gestaan en u hebt zich verwonderd, waarom u geen zielen wedergeboren hebt zien worden. Hebt u het ooit verwacht? Wel, u predikt als iemand, die niet gelooft wat hij zegt. Zij, die in Christus geloven, kunnen met een bepaalde vriendelijkheid over u zeggen: “Onze predikant is een lieve goede man;” maar de oppervlakkige jonge mensen die onder uw bediening zijn, zeggen: “Verwacht die man dat ik datgene ga geloven wat hij alleen maar uitspreekt als een dor verhaal; verwacht hij mij te overtuigen wanneer ik hem in de dienst bezig zie met heel die saaiheid en eentonigheid van een dode routine?” O mijn broeders, wat wij vandaag in de kerken nodig hebben is geweld, niet geweld tegenover elkaar, maar geweld tegenover de dood en de hel, tegenover de hardheid van hart van andere mensen en tegenover de slaperigheid van ons eigen hart. In de tijd van Maarten Luther onderging het Koninkrijk der hemelen inderdaad geweld. De hele godsdienstige wereld was klaar wakker. Ik vrees dat ze nu voor het grootste gedeelte vast in slaap is. Waar u ook heengaat; onze kerken zijn ouderwetse instellingen geworden. Ze zijn er niet op uit om zich uit te breiden. We moeten nieuw bloed hebben, nee, we moeten nieuw vuur van de hemel hebben dat op het offer valt, of anders kunnen we net als de baälpriesters ons snijden in ons lichaam en tevergeefs onze gedachten inspannen; er zal geen stem, geen antwoord of iets van dien aard komen. Het offer zal onverbrand op het altaar liggen en de wereld zal zeggen dat onze God niet de levende God is, of dat wij anders zeker niet Zijn volk zijn. “En gij zult rondtasten op de middag, zoals de blinde rondtast in het donker en u zult geen voorspoed hebben op uw wegen: en gij zult slechts verdrukt worden en beroofd worden en niemand zal u redden.” Mensen, die vurig van geest zijn, zijn diegenen die het Koninkrijk der hemelen met geweld nemen.
II LATEN WE NU DEZE MENSEN, DIE VURIG VAN GEEST ZIJN, NAAR VOREN HALEN EN LAAT ONS HEN VRAGEN WAT ZE VAN PLAN ZIJN. Wanneer iemand erg serieus is, moet hij wel bereid zijn om een reden te geven voor zijn ernst. “Hoe dan heren, waar gaat deze strijd over? Waarom al dit vurig van geest zijn? U lijkt over te koken van enthousiasme. Wat is er aan de hand? Is er iets wat de moeite waard is om zoveel kabaal te maken?” Luister naar hen en ze zullen u spoedig overtuigen dat al hun enthousiasme en strijden om het Koninkrijk der hemelen met geweld binnen te gaan, evenzeer krachtig is als redelijk.
De eerste reden waarom arme zondaren het Koninkrijk der hemelen met geweld nemen is, omdat zij ervaren dat zij van nature niet het recht ertoe hebben en daarom moeten ze het wel met geweld nemen, als ze het überhaupt willen hebben. Wanneer iemand tot het Hogerhuis behoort en weet dat hij daar een zetel heeft vanwege zijn wettig recht en titel, dan doet hij geen moeite in de tijd van de verkiezingen. Maar als er iemand anders is die zegt: “Wel, ik zou graag een zetel in het Lagerhuis willen hebben, maar ik heb daar absoluut het recht niet toe. Als ik die krijg dan zal het zijn door een wanhopig gevecht.” Ziet u niet hoe druk hij op zo’n dag is! Hoe de rijtuigen overal naar toe racen en hoe vurig zijn supporters zijn, opdat hij maar als eerste uit de bus mag komen. Hij zegt: “Ik heb er absoluut het recht niet toe; als ik dat had, dan zou ik er mijn gemak van nemen en op de afgesproken tijd naar mijn zetel wandelen.” Maar nu spant hij zich in en vecht hij, omdat hij, als hij dat niet doet, geen succes hoeft te verwachten. Kijk nu naar degenen die gered worden; ze hebben niet het recht op de erfenis die zij zoeken. Wie zijn ze? Zondaren, de belangrijkste der zondaren; in hun eigen achting de vuilste van de vuilen. Nu, als zij de hemel willen krijgen, moeten ze die met geweld nemen, want ze hebben het recht er niet toe door geboorte of door afstamming. En wat zijn zij anders? Ze zijn de armen van deze aarde. Daar staat de rabbi aan de poort en hij zegt: “U kunt hier niet binnenkomen; er is hier geen plaats voor armen om binnen te gaan.” “Maar,”zegt hij, “ik zal.” En hij duwt de rabbi aan de kant en hij neemt het met geweld. En daar, daar waren de heidenen; de Joden stonden aan de poort en zeiden: “Ga terug, jullie heidense honden; jullie kunnen niet binnenkomen.” Als zulke mensen gered wilden worden, moesten ze het Koninkrijk der hemelen stormenderhand nemen, want zij konden geen rechten laten gelden. Ach, mijn medemensen, als u gaat zitten met uw armen over elkaar en zegt: “Ik ben zo goed, ik heb recht op de hemel”- wat zult u dan misleid worden. Maar als God u heeft overtuigd van uw verloren en ellendige toestand en als Hij Zijn levendmakende Geest in u heeft gegeven, dan zult u een dapper en wanhopig geweld gebruiken om u een weg te banen tot in het Koninkrijk der hemelen. De Geest van God zal u er niet toe brengen om onderdanig te worden in de aanwezigheid van vijanden, of om de moed op te geven tijdens de overweldigende crisis; Hij zal u drijven tot wanhopige arbeid, opdat u gered mag worden.
Nogmaals, vraag eens aan zo iemand, waarom hij zo vurig in gebed is; hij antwoordt: “Ach, ik ken de waarde van de genade die ik ontvang. Wel, ik vraag om vergeving, om de hemel, om het eeuwige leven en zou ik deze krijgen met een paar keer gapen en wat slaperige gebeden? Ik vraag dat ik het witte kleed mag dragen en het eeuwige lied van lofprijs mag zingen; denkt u dat een paar armzalige smekingen genoeg zijn? Nee, mijn God, als U mij honderd jaar zou laten wachten, zuchten, kreunen en roepen, zo’n eeuw lang; – ja, als ik dan maar uiteindelijk de hemel mag krijgen, dan zouden al mijn gebeden goed zijn besteed; nee, al waren het er zo’n duizend keer zoveel, ze waren goed beloond als U mij uiteindelijk zou horen. Maar”- zegt hij opnieuw, “als u wilt weten waarom ik zo vurig van geest ben, laat me u vertellen dat het is, omdat ik het niet kan verdragen voor eeuwig verloren te zijn.” Hoor de ernstige zondaar, wanneer hij spreekt. U zegt tot hem: “Waarom zo vurig van geest?” De tranen zijn in zijn ogen; het schaamrood is op zijn kaken; er ligt emotie in elke gelaatstrek, terwijl hij zegt: “Ik zou heel graag willen, dat God mij nog veel vuriger maakte. Weet u, ik ben een verloren ziel, misschien voordat er nog een uur voorbij is, kan ik zijn opgesloten in het hopeloze vuur van de hel! O God, wees mij genadig, want als U het niet doet, wat is dan mijn lot vreselijk. Ik zal verloren zijn, verloren voor eeuwig!”
Als de mens één keer weet dat de hel onder zijn voeten is; als dat hem niet vurig maakt, wat anders zou hem nog vurig kunnen maken? Geen wonder dat zijn gebeden opdringerig zijn, dat zijn inspanningen intens vurig zijn, wanneer hij weet dat hij moet ontsnappen, omdat anders het verterende vuur hem te pakken zal krijgen. Veronderstel nu, dat u een Jood was in vroegere tijden en dat u op een dag ging wandelen in de velden en u zag een man die uit alle macht aan het rennen was. “Stop!” zegt u, “stop! Mijn beste vriend, je zult jezelf uitputten.” Hij gaat door en door, uit alle macht. U rent achter hem aan. “Stop even,” zegt u, “en neem rust; het gras is zacht, ga hier zitten, en maak het je even gemakkelijk. Zie, ik heb hier wat eten en een kruik; stop en fris jezelf even op.” Maar zonder jou te groeten zegt hij: “Nee, ik moet weg, weg, weg.” “Waarom,” vraagt u. Hij is al weer ver vooruit; u rent uit alle macht achter hem aan en hij roept, terwijl hij zijn hoofd nauwelijks kan omdraaien: “De vrijstad! De vrijstad! De doodslager zit achter mij aan.” Nu is alles duidelijk, u verbaast zich niet, dat hij nu uit alle macht rent. Wanneer de doodslager achter hem aanzit, kunt u goed begrijpen dat hij nooit zal stoppen om te rusten, totdat hij in de vrijstad is gekomen. Laat op deze manier een mens weten dat de duivel achter hem aanzit, dat de wrekende wet van God hem achtervolgt en wat kan hem doen stoppen? Wie zal hem proberen te laten stoppen met zijn wedloop, totdat hij Christus, de vrijstad, binnengaat en daar veiligheid vindt? Dit zal een mens inderdaad vurig van geest maken: de vrees voor de “toekomende toorn” en de inspanning om daaraan te ontsnappen.
Een andere reden waarom ieder mens die veilig wil zijn, vurig van geest moet zijn, is dit: er zijn zoveel tegenstanders die ons tegenwerken; als wij niet vurig van geest zijn, zullen we nooit in staat zijn hen te overwinnen. Herinnert u zich die mooie gelijkenis uit de “Pelgrimsreis” van John Bunyan? “Ik zag ook dat de Uitlegger hem bij de hand nam en hem naar een mooie plaats leidde, waar een deftig paleis was gebouwd, prachtig om te zien; bij de aanblik ervan werd Christen erg blij. Hij zag ook daar bovenop bepaalde personen wandelen, die helemaal in goud gekleed waren. Toen zei Christen: “Mogen we daar binnen gaan?” Toen nam Uitlegger hem bij de hand en leidde hem naar de deur van het paleis: en zie, bij de deur stond een groot gezelschap mensen; ze verlangden om naar binnen te gaan, maar durfden niet. Er zat ook een klein eindje bij de deur vandaan een man aan een tafel met een boek en zijn inktkoker voor zich om de naam van diegene op te schrijven, die naar binnen zou gaan. Hij zag ook dat er op de toegangsweg veel mannen in wapenuitrusting stonden om die te verdedigen, ze waren vastbesloten om de mensen die naar binnen wilden gaan zoveel mogelijk kwaad te doen. Nu was Christen wat verbaasd. Tenslotte, toen iedereen terugging uit angst voor de gewapende mannen, zag Christen een man met een dapper gelaat naar de man toegaan die daar zat om te schrijven. Hij zei: “Schrijf mijn naam op, meneer.” Toen hij dat gedaan had zag hij, dat de man zijn zwaard trok, een helm opzette en in de richting van de deur rende naar de gewapende mannen toe, die met dodelijke kracht op hem aanvielen, maar de man was helemaal niet ontmoedigd en begon te slaan en woest om zich heen te hakken. Na een poosje had hij vele wonden ontvangen en gegeven aan diegenen die probeerden hem erbuiten te houden (Mattheüs 11:12; Handelingen 14:22); hij baande zich een weg tussen hen allen door en drong naar voren het paleis binnen; er werd een vriendelijke stem gehoord van degenen die binnen waren, ja van degenen die bovenop het paleis wandelden, die zei:
“Kom binnen, kom binnen,
Eeuwige heerlijkheid zult gij winnen.”
Dus ging hij naar binnen en werd bekleed met zulke klederen als zij.” En zeker zag de dromer de waarheid in zijn droom. Zo is het. Als wij eeuwige heerlijkheid willen winnen moeten we vechten.
“Zeker moeten we vechten, als we willen regeren;
Vermeerder onze moed, Here!”
U hebt vijanden binnenin u, vijanden buiten, vijanden beneden, vijanden aan elke kant – de wereld, het vlees en de duivel en als de Geest van God u levend heeft gemaakt, heeft Hij een soldaat van u gemaakt; u kunt nooit uw zwaard in de schede steken, totdat u de overwinning hebt behaald. De man die gered wil worden, moet vurig van geest zijn vanwege de tegenstand, waarmee hij te maken heeft.
Maar veroordeelt u nog steeds deze man en zegt u dat hij een enthousiasteling en een fanaticus is? Dan komt God Zelf naar voren om Zijn geminachte dienstknecht te rechtvaardigen. Weet dat dit het teken, het kenmerk van onderscheid is tussen het echte kind van God en de bastaardbelijder. De mensen die niet Gods kinderen zijn, zijn een oppervlakkig, struikelend en ongevoelig geslacht. Maar de mensen die in oprechtheid en waarheid van God zijn, zijn brandende en schijnende lichten. Ze zijn als de heldere sterrenbeelden aan het firmament van de hemel, brandende sterren van God. Van alle dingen in de wereld haat God het meest de mens, die noch heet noch koud is. Het is beter om helemaal geen godsdienst te hebben dan een beetje; beter om er helemaal zonder te zijn en vijanden te hebben, dan net genoeg te hebben om u fatsoenlijk te maken, maar niet genoeg om u vurig te maken. Wat zegt God over de godsdienst van de hedendaagse tijd? “Daarom, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit Mijn mond spugen.” God verafschuwt lauwheid en toch is dit het meest opvallende kenmerk van de huidige dag. De tijd van de Methodisten, van Whitefield en Wesley, was inderdaad een tijd van vuur en van Goddelijk geweld en kracht. Maar we zijn nu langzamerhand afgekoeld, tot een genoeglijke vaste massa en hoewel er hier en daar een kleine doorbraak is van de oude worstelende geest van de Christelijke godsdienst, heeft toch de wereld voor het grootste gedeelte de kerk zo gehypnotiseerd, dat ze bijna zo vast in slaap is als het maar kan. Veel van haar onderwijs, veel van het handelen van haar godsdienstige verenigingen, is gewoon slaapwandelen. Het is niet de klaarwakkere ernst van mensen die met hun ogen open lopen. Ze wandelen in hun slaap; erg vlug wandelen ze en heel netjes vegen ze “hun straatje schoon”, maar er is erg weinig leven van God in iets wat ze doen en er volgt erg weinig zegen van God op hun handelen, omdat ze niet zo vurig zijn met betrekking tot de zaken van het Koninkrijk van God.
III Na zo geprobeerd te hebben de mensen die vurig van geest zijn af te schermen tegen harde kritiek, wil ik u nu uitnodigen een ogenblik hierover na te denken, dat DE MENS DIE VURIG VAN GEEST IS, ALTIJD SUCCES HEEFT. Denkt u, dat u naar de hemel gedragen gaat worden op een veren bed? Hebt u het idee in uw hoofd, dat de weg naar het paradijs één en al gazon is, het gras keurig gemaaid, overal stille wateren en groene weiden en dergelijke, om u op te vrolijken? U moet uw hoofd reinigen van een dergelijke verraderlijke fantasie. De weg naar de hemel gaat heuvel op en heuvel af; de heuvel op met moeilijkheden, de heuvel af met beproevingen. Het is door het water en door het vuur, door de vloed en door de vlammen, temidden van leeuwen en panters. Door de bek van de draken loopt het pad naar het paradijs. Maar de man die het zo vindt en die met de rug tegen de muur wanhopig besluit in de kracht van God dat pad te gaan en zich gedreven voelt, alsof er een orkaan achter hem aanzit om de juiste weg te gaan, deze man is nooit zonder succes, nooit. Waar God een vurige bezorgdheid heeft gegeven om de redding, stelt Hij nooit teleur. Geen ziel, die er ooit om geroepen heeft met een vurige roep, is teleurgesteld. Vanaf het begin van de schepping tot nu toe is er nooit een vurig en ernstig gebed tot de troon van God opgezonden waarop het antwoord ontbrak. Ga, ziel, in het vaste vertrouwen dat als u ernstig en vurig gaat, u met succes gaat. O, bedenk, dat al de heiligen hierboven door de Goddelijke genade geleid zijn om even heftig te strijden met zonde, twijfels en vrees als wij nu. Ze gingen geen effen en gemakkelijk pad naar de heerlijkheid. Ze moesten elke duimbreedte van de weg bevechten met de punt van het zwaard. Dat moet u ook en even zeker als u in staat wordt gesteld dat te doen, zult u ook zeker overwinnen. Alleen de geweldenaars worden gered en alle geweldenaars worden gered. Wanneer God een mens gewelddadig maakt om zijn redding, dan zal die mens niet omkomen. De poorten van de hemel zullen spoediger uit hun scharnieren lopen, dan dat die mens beroofd wordt van de prijs waarvoor hij heeft gevochten.
IV Nu moet ik afsluiten, want ik merk dat mijn stem mij vanmorgen in de steek laat, terwijl ik die het meest nodig heb. Ik moet plotseling afsluiten door vurig te PROBEREN EEN IEDER VAN U OP TE WEKKEN TOT GEWELD OM HET KONINKRIJK DER HEMELEN TE ZOEKEN. In deze grote menigte zijn er zeker sommigen van de groep die ik nu ga beschrijven. Hier is een man die zegt: “Ik weet niet dat ik veel verkeerd heb gedaan in mijn leven: ik ben even normaal als ieder ander. Ga ik niet regelmatig naar een huis van gebed? Ik geloof dat ik zeer zeker gered zal worden. Maar ik doe hiervoor niet veel moeite; het maakt me nooit zo bijzonder onrustig. Ik houd er niet van”- zegt deze man – “van die opdringerige soort godsdienst, die altijd iedereen in de weg lijkt te staan. Ik denk dat het prima is, dat mensen naar hun kerkgebouw gaan, maar waarom zou men zich verder nog inspannen? Ik geloof gewoon dat het met mij zal gaan als met andere mensen: ik ben een stabiel, eerlijk soort mens en ik heb geen redenen er aan te twijfelen dat ik gered zal worden.” Ach vriend, hebt u ooit de poort van de hemel gezien? Het is duidelijk dat u die nooit gezien hebt, anders zou u beter weten, want bij de poort van de hemel zijn menigten aan het worstelen; de poorten van de hemel worden belaagd en hij, die daar naar binnen wil gaan, moet duwen, ellebogen gebruiken en dringen, anders kan hij maar beter weer weggaan, omdat hij er zeker van is, dat hij er nooit binnen kan komen. Nee! Uw gemakkelijke godsdienst zal u te laat willen binnen brengen. Het kan u negen van de tien mijl dragen, maar wat voor nut heeft dat voor een mens die moet omkomen, tenzij hij de hele weg gedragen wordt? U komt er een heel eind mee, wanneer u de raadgevingen van een evangelieverkondiging volgt wat betreft de buitenkant, maar bij de rechterstoel van God zal het u allemaal in de steek laten, als het u ontbreekt aan het innerlijk getuigenis van een krachtig roepen en smeken. Nee! Een gemakkelijke godsdienst is de weg naar de hel, want het is niet de weg naar de hemel. Laat uw ziel met rust en u hoeft er niet veel goede vruchten van te verwachten. Evenmin als een boer die zijn akkers met rust laat, hoeft te verwachten een oogst binnen te halen. Uw godsdienst is ijdel en leeg, als dat alles is. “Ach,” roept een ander, “ik zit in een compleet andere situatie. Ik ben een zondaar die zo smerig is, meneer, dat ik weet dat ik daarom nooit gered kan worden: wat heeft het daarom voor zin? Ik denk er nu nooit aan, behalve in pure wanhoop. Ben ik niet reeds lang in opstand tegen God; zal Hij me ooit vergeven? Nee, nee, spoor me niet aan het te proberen. Ik kan net zo goed proberen zoveel mogelijk plezier te hebben, terwijl ik hier ben, want ik ervaar dat ik het plezier van de hemel hierna nooit zal genieten.” Stop vriend, “De geweldenaars nemen het met geweld.” Als de Here u uw enorme zondigheid heeft laten zien, ga het dan proberen – zeg:
“Ik kan slechts omkomen als ik ga,
ik heb besloten het te proberen;
Want als ik wegblijf, dan weet ik
Dat ik voor eeuwig moet sterven.”
Ga naar huis, ga naar uw binnenkamer, val op uw knieën en stel uw vertrouwen alleen op Christus en, mijn vriend, als de Here dan geen erbarmen met u heeft, dan is Hij niet de God Die wij u hebben gepredikt en heeft Hij Zijn getrouwe belofte niet gestand gedaan: u kunt niet, u zult niet tevergeefs zoeken. Maar let op, u moet niet denken, dat één keer zoeken van u genoeg is; blijf ermee doorgaan. Als God u Zijn Geest heeft gegeven, zult u doorgaan – u zult nooit ophouden met bidden, totdat u het antwoord krijgt. O, mijn vriend, als God u vandaag een verlangen naar Zijn liefde heeft gegeven; als Hij heeft gemaakt dat u zegt: “Ik zal het nooit opgeven; ik zal omkomen aan de voet van het kruis, als ik om moet komen;” dan kunt u evenmin omkomen als de engelen in het Paradijs. Wees goedsmoeds; gebruik steeds weer geweld en u zult het met geweld nemen.
En dan, laat een ieder van ons als wij naar huis gaan en als we geproefd hebben dat de Here goedertieren is, besluiten om Hem vuriger lief te hebben dan tevoren. Ik verlaat nooit mijn preekstoel zonder mezelf te schamen. Ik herinner me niet een tijd dat ik in staat ben geweest naar huis te gaan zonder overgoten te zijn met vernedering en terneer geworpen door zelfverwijt, omdat ik niet vuriger was geweest. Ik neem mezelf zelden onder handen vanwege het gebruik van een lelijk woord, of zoiets; het is, omdat ik niet vurig genoeg ben geweest wat betreft de redding van mensen. Wanneer ik ga zitten, begin ik te denken aan de enorme stroom van mensen die worden voortgezweept naar de kloof van de eeuwigheid – op weg naar de hemel of de hel – en ik vraag me af hoe het komt dat ik niet de hele tijd door, dat ik hier ben, huil – hoe het komt dat ik niet de roodgloeiende brandende woorden vind, waarmee ik tot u kan spreken. Soms ontdek ik fouten bij anderen, maar nog veel meer bij mezelf wat dit betreft. O, hoe komt het dat een man Gods gezant kan zijn en toch zo’n hard, gevoelloos hart kan hebben, zoals velen van ons in dit werk hebben? O, hoe komt het dat we het verhaal van dood en leven, van hemel en hel, van een gekruisigde Christus en Zijn veracht evangelie, zo rustig kunnen vertellen als we doen? Veroordeel de prediker niet vanwege opwinding of fanatisme; veroordeel hem omdat hij niet half zo vurig is, als hij moet zijn. O mijn God! Breng me, zo vraag ik U, meer onder de indruk van de waarde van zielen en breng dan mijn toehoorders ook onder de indruk van de waarde van hun eigen ziel. Gaan vandaag niet velen van u hals over kop naar de vernietiging? Is het niet een feit, dat uw geweten u vertelt, dat velen van u vijanden van God zijn? U bent buiten Christus; u bent nooit gewassen in Zijn bloed; u hebt nooit vergeving gekregen. O, mijn toehoorders! Als u doorgaat zoals u bent, dan komt nog een aantal keren de zon op en dan moet uw zon voor altijd ondergaan. U kunt nog een paar keer een zondag verspillen, nog een paar toespraken kunt u horen, en de put van de hel moet de kaken open sperren en dan: waar bent u? Nog maar een paar dagen en de hemelen zullen gescheurd worden en Christus zal komen om de aarde te oordelen en zondaar, waar bent u? O! Ik smeek u nu bij de levende God, en bij Zijn Zoon Jezus Christus, denk aan uw toestand; heb berouw over uw zonden, keer u tot God. O Geest van God, ik vraag u, keer nu de harten van de zondaren om. Bedenk, als u nu berouw hebt, als u nu uw zonden belijdt, Christus aan u wordt gepredikt. Hij kwam in de wereld om zondaren te redden. O! Geloof in Hem; werp uzelf neer voor Zijn kruis, vertrouw op Zijn bloed; steun op Zijn gerechtigheid, –
“Maar als uw oren
De taal van Zijn genade weigeren,
En de harten hard worden zoals de weerspannige Joden,
Dat ongelovige geslacht;
De Here in wraak gekleed
Zal Zijn hand opheffen en zweren
U, die mijn beloofde rust minacht,
Zult daar geen deel hebben.”
O, had ik maar de tong van Whitefield of de mond van een aartsengel, kon ik maar spreken als een cherub, dan zou ik mijn hart voor u uitstorten en u vragen in naam van Christus, laat u met God verzoenen. Ik moet u spoedig ontmoeten voor Gods grote rechterstoel en zal uw bloed dan van mijn hand geëist worden? Zult u omkomen en moet ik met u omkomen vanwege ontrouw? God verhoede het! Moge Hij nu
“U uw verloren toestand doen inzien,
En u redden voordat het te laat is,
U wakker maken tot gerechtigheid.”
De Here zij u allen genadig om Jezus wil!