Selecteer een pagina

Eerst vergeving, dan genezing 

>>PDF<<

Een toespraak bedoeld om te lezen op zondag 16 juni 1895, gehouden door C.H. Spurgeon op donderdagavond, 2 juni 1887.

De tekst is Lucas 5:20 “En hun geloof ziende, zei Hij tot hem: Mens, uw zonden worden u vergeven.”

Ik heb u het verhaal van de genezing van de verlamde voorgelezen en velen van u herinneren zich, dat ik afgelopen zondagavond preekte over de Farizeeën en de schriftgeleerden, die “erbij zaten.” Ik probeerde de positie van velen in onze samenkomsten weer te geven, die gewoon “erbij zitten”. Ik preekte voor de buitenstaanders van de samenkomst over de diverse redenen, die leidden naar dit “erbij zitten”. Ik moet bekennen, dat ik niet rekende op zo’n grote zegen, als ik nu al heb gezien als resultaat van die preek. Toen ik hier maandagmiddag kwam, – dat was pinkstermaandag, als iedereen verondersteld wordt een vrije dag te nemen – werd ik bij mijn aankomst om ongeveer drie uur verrast door een vriend, die naar me toe rende en zei: “We zijn blij dat u gekomen bent meneer, want er is al een kamer vol.” Er zijn een behoorlijk aantal vrienden, die uit de samenkomst naar voren gekomen zijn en die de één na de ander hebben gezegd: “Wij kunnen niet langer “erbij zitten”; we vinden dat we niet bij de bij-zitters kunnen blijven, maar dat we nu naar binnen moeten gaan en deel moeten nemen aan het evangeliefeest en ons moeten voegen bij de discipelen van onze Here en Heiland Jezus Christus.”

Dit gezegende resultaat van mijn preek heeft de klokken van mijn hart de hele week laten luiden en ik ben hiervoor enorm dankbaar aan God. Ik zei tegen mezelf dat, als ik één pijl uit die pijlkoker had genomen, die zo succesvol was geweest, ik er dan nog één zou nemen. Ik denk, nadat ik gesproken heb tot degenen die “erbij zitten”, dat ik nu zal spreken tot degenen die er niet bij zitten, maar die inderdaad de voornaamste personen in de samenkomst zijn, namelijk zij, die ziek en bedroefd zijn en die de Heiland nodig hebben. Want deze verlamde, die aan touwen door het plafond werd neergelaten, was in de samenkomst de meest opvallende persoon. We kunnen heel gemakkelijk die Farizeeën en de knappe wetgeleerden vergeten, maar we kunnen nooit deze man vergeten, tot wie de Heiland, zodra men hem met zijn bed door het dak vlak voor Jezus had neergelaten, zei: “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Ik vertrouw erop, dat er deze keer sommigen in dit gehoor aanwezig zijn, die niet erbij zitten, maar die al bidden: “God, wees mij genadig!” Sommigen van wie de gebeden opstijgen naar de hemel met woorden zoals deze: “Here, help mij!” “Here, red mij of ik kom om!” U bent de voornaamste personen in de samenkomst voor zowel de prediker als voor de Meester van de prediker. Hij geeft meer om u en om wat er in u zal plaatsvinden, dan om één van de Farizeeën of wetgeleerden, die er misschien bij zitten. God wordt verheerlijkt in het verspreiden van Zijn wonderen van genade, daar waar er de grootste behoefte aan is. Onze Here Jezus zei meteen, toen de arme man door zijn vier vrienden door het plafond werd neergelaten, tot hem: “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Mattheüs geeft de woorden van de Heiland als volgt weer: “Zoon, houd moed, uw zonden worden u vergeven” , terwijl het verslag van Marcus is: “Zoon, uw zonden worden u vergeven.” Wel, Jezus kan al deze woorden hebben uitgesproken en al de verschillende versies van het verhaal kunnen juist zijn, want het is niet het oor van een ieder, dat het geheel van elke zin opvangt, dat gesproken wordt en we mogen blij zijn dat er drie evangelisten zijn, die hebben opgeschreven wat de Heiland zei. Er is geen echt verschil in de betekenis en het verschil in woorden hoeft misschien alleen maar te laten zien, dat Jezus alle drie zinnen heeft gezegd.

Ik ga bij deze gelegenheid eerst enkele dingen zeggen over deze man voor zijn vergeving; vervolgens, enkele dingen over zijn vergeving zelf en dan enkele dingen over wat er volgde na zijn vergeving.

I. Ten eerste dan, laten we denken aan deze man VOOR ZIJN VERGEVING.

Ons wordt niet veel over hem verteld. Als ik mijn fantasie een beetje laat gaan, moet u dat opvatten voor wat het waard is. Het lijkt me, dat ten eerste deze man een geloof had, dat uitging naar de Here Jezus. Zoals ik in het verhaal lees, was hij klaarblijkelijk plotseling verlamd geraakt. Deze rampspoed komt gewoonlijk plotseling; mensen die met hun werk bezig zijn, actief zoals gewoonlijk, zijn in een ogenblik getroffen door een verlamming. Deze man lijkt helemaal verlamd te zijn geweest, zodat hij niet in staat was zich te bewegen en terwijl hij zo in deze hulpeloze toestand lag, hoorde hij, dat Jezus van Nazareth naar de stad was gekomen en hij geloofde, dat Jezus van Nazareth zelfs hem kon genezen. Het lijkt me logisch, dat deze vrienden hem naar Christus brachten op zijn eigen verzoek; de meest logische verklaring van de hele gang van zaken lijkt me deze te zijn. Hij geloofde dat Jezus hem kon genezen en hij bleef er vurig om roepen en bidden, dat hij op de één of andere manier in de tegenwoordigheid van Christus zou worden gebracht. Hij kon geen hand of voet bewegen, maar hij had vrienden en hij smeekte deze vrienden hem naar Jezus te brengen.

Welnu, er was nog nooit een ziel, die geloof had in Christus, of Christus openbaarde Zichzelf meer en meer in Zijn liefde aan die ziel. Als u weet, dat u uzelf niet kunt redden en als uw enige zorg is, gelegd te worden aan Zijn voeten, opdat Hij naar u ziet om u te redden, dan zal Hij u zeker aannemen. “Wie tot Mij komt,” zegt Hij, “zal Ik geenszins uitwerpen.” Of hij nu aan komt rennen, of aan komt lopen, of aan komt kruipen, of door vier mensen wordt gedragen, als hij maar komt, zal Christus hem aannemen en als zijn geloof een korrel is ter grootte van een mosterdzaad, dan zal onze Here Jezus het niet laten sterven. Als er maar een smeulend geloof is, zal Hij de rokende vlaspit niet uitdoven. Gelooft u dit? Als u dat doet, laat het u dan verblijden en u troosten. Er is iets, dat reeds goed is met uw ziel. Het was beter verlamd te zijn en geloof in Christus te hebben dan rechtop te lopen, zoals de Farizeeën en de wetgeleerden, die geen geloof in Hem hadden. De zichtbare ellende van uw toestand is niet de echte ellende zelf; het kan zelfs blijken de zegen en hoop ervan te zijn. Als u in Jezus gelooft, dan geef ik er niet om hoever u gevallen bent, of hoe groot uw onvermogen is; als u gelooft in Jezus, wordt u in contact gebracht met de Almachtige en die Almachtige zal u genezen.

Ik geloof verder dat deze man dacht, dat Christus hem kon genezen, maar ook, dat hij zijn grote zondigheid begon te voelen. Ik ben er zeker van, dat hij dat deed, omdat Jezus nooit vergeeft, wanneer er geen berouw is. Er was nog nooit de verzekering: “Uw zonden worden u vergeven”, als er niet eerst een bewustzijn van zonde was en een belijdenis van zonde. “Als we onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” Deze man, die daar verlamd lag, huilde bij de gedachte aan zijn leven uit het verleden; de dingen, die hij nagelaten had en de dingen, die hij bedreven had, zijn tekort schieten en zijn overtredingen. Hij had een bezwaard hart. Hij leek tot zijn vrienden te zeggen: “Breng me op de één of andere manier naar de grote Profeet; breng me binnen het blikveld van deze wondervolle Heiland. O, breng me binnen Zijn bereik, opdat ik hersteld mag worden, opdat ik deze grote last, die me nu zo enorm terneer drukt, kwijtraak! Voor mij is dit afschuwelijke gevoel van de zonde zelfs nog erger dan de verlamming. Breng me, o, breng me in de tegenwoordigheid van deze Messias, deze Zoon van David, opdat Hij mij genadig zij!” Zo zie ik zijn toestand, voordat het woord van vergeving tot hem werd gesproken.

Vervolgens, omdat hijzelf vol hoop was, inspireerde hij hen, die rondom hem waren, met hoop. Natuurlijk zouden ze hem niet naar Christus hebben gebracht, als zij niet één of ander geloof hadden, dat hij mogelijk genezen zou worden. Het is verwonderlijk, wat zieke mensen kunnen doen, zelfs wanneer ze niets kunnen doen. Hoe ze, wanneer ze totaal zonder kracht lijken te zijn, kracht vinden in zwakheid. Juist hun hulpeloosheid lijkt een pleitgrond te zijn, wanneer er nog iets van mildheid is overgebleven in het hart van hen, die hen nabij zijn. Zo pleitte deze man: “Ik geloof, dat Jezus mij zal genezen; ik geloof, dat Hij mij genadig zal zijn; breng me naar Hem toe, breng me toch naar Hem toe.”

Ze besloten dat te doen, als ze dat konden en hij was bereid naar Christus gedragen te worden. Vier dappere, forse mannen zeiden: “Ja, we zullen je op de één of andere manier naar Hem toe brengen, al is het een moeilijk karwei, want het huis is klein, de kamer zit vol en bij de deur is er vast en zeker gedrang.” “Maar”, zei de arme man, “o, probeer het te doen, want het is mijn enige hoop. Als ik maar kan komen, waar Jezus mij kan zien, dan zou Hij naar mij kijken en mij redden. O, breng me naar Hem toe, breng me naar Hem toe!” Het was geen punt van discussie voor de verlamde man, hoe het gedaan moest worden, dus droegen ze hem naar de deur van het huis en zeiden toen tegen de mensen, die zich daar verdrongen: “Ga aan de kant voor deze arme verlamde man”, en hij zou zeggen: “Ik smeek jullie, vrienden en buren, ga aan de kant”, maar dat konden ze niet. Misschien hadden zij ook hun vrienden, die genezen wilden worden, of hadden ze zelf een sterk verlangen de grote Leraar te horen, dus verdrongen ze zich  en duwden  om maar zo dicht mogelijk bij Hem te komen. Ziet u, die betweterige Farizeeën en wetgeleerden waren het eerst naar binnen gegaan en zij blokkeerden de weg. Ze staan altijd een arme zondaar in de weg. Wat moest er gedaan worden? De dragers van de arme man zouden, denk ik, de taak hebben opgegeven, maar hij zei: “Nee, geef het niet op om te proberen me naar binnen te krijgen; het is mijn enige hoop. O, breng me naar Hem toe! Breng me bij Hem in de buurt!”

Vervolgens was dus de man bereid naar beneden gelaten te worden in de tegenwoordigheid van Christus. Er was geen andere weg dan die trap buiten het huis op te gaan en hem bovenop het dak te brengen; hij was niet bang, zoals  vele anderen en zei: “Ja, breek het open en laat me naar beneden.” Deze vier mannen, die in een vissersstad thuishoorden, waren gewend om touwen te gebruiken en al gauw hadden ze hun takel klaar en braken ze een gat in het dak. Zoals ik u bij het lezen heb verteld, vind ik het altijd fijn om te denken aan het stof en het puin van het dak, dat naar beneden kwam op de hoofd van de Farizeeën en de wetgeleerden. Het maakt me altijd blij te bedenken, dat die heren in elk geval één keer stof op hun hoofd hadden; omdat ze daar waren, moest er wel een beetje op hen neerkomen. Natuurlijk zou iemand, wanneer deze heren een godsdienstoefening bijwonen, zich gedrongen voelen respect voor hen te hebben, maar als zij op een ongelegen uur komen, wanneer men met ruw werk bezig is, dan spijt niemand dat heel erg. Als men deze heren, wanneer er zielen worden gered, op de tenen zou gaan staan, dan vragen we zelfs niet om hun excuus en we verontschuldigen ons niet. Zo’n werk als Christus had te doen, kon niet gestopt worden ter wille van het respect voor de knappe wetgeleerden; dus werd het dak opengebroken en deze man was, ondanks dat hij verlamd was, niet bang om naar beneden gelaten te worden. Het is waarschijnlijk, dat hij geen kik af, toen ze begonnen hem te laten zakken. Ik denk, dat ik, als het mijn geval was geweest, bang zou zijn, dat één touw een beetje vlugger ging dan de andere. Maar nee, de man houdt zich stil in een mengeling van zijn verlamd zijn en zijn moed, totdat het strobed neerkomt voor de Heiland.

Daar ligt hij op zijn matras op de vloer van het huis, precies voor de ogen van de Heiland. Exact waar hij wilde zijn. Hier richt ik mezelf tot sommigen, die alles wat ze hebben, zouden willen geven, als ze maar onder het oog van Jezus gebracht konden worden. De ene gedachte van zo’n lijdende is: “O, kon ik maar bij Hem in de buurt komen! O, kon ik maar bij Hem in de buurt komen! O, keek Hij maar naar mij, genas Hij maar mijn hulpeloosheid en vergaf Hij mijn zonden maar!” Wat een wonderlijk beeld zal deze scène opgeleverd hebben! De mensen in de menigte moesten wel aan de kant gaan, anders zouden ze de man en z’n bed op hun hoofd moeten dragen; zo wordt hij neergelaten in hun midden en daar ligt hij. De grote Prediker is aan het prediken en Hij stopt. Er is een interruptie, die inderdaad geen interruptie voor Hem is. Zijn toespraak wordt slechts een ogenblik onderbroken om geïllustreerd te worden met een gravure, opdat mensen in latere jaren kunnen zien, dat datgene, wat ze hebben gehoord, slechts het drukwerk is van de letters en dat het wonder, dat nu bewerkt zal worden, de gravure is, die de wondervolle bedoeling van de Leraar duidelijk zal maken voor het oog van een ieder. Zo ligt de arme, verlamde man daar voor de Heiland.

Is dat de plek, waar u verlangt te liggen, geliefde vriend? Wenst u in uw dodelijk verdriet, zonde en zwakheid, te liggen aan de voeten van de Heiland? Dat is, waar ik wil dat u ligt; als u daar wilt liggen, dan ligt u daar inderdaad. De Here Jezus is vanavond in ons midden en u kunt direct uzelf voor Hem neerwerpen. Doe dat, vertel Hem over uw verlamming, vertel Hem hoe ziek u bent, hoe zondig u bent. Nee, u hoeft niet zo te spreken, dat ik u kan horen; Zijn oren zullen het gefluister van uw ziel horen. Het kloppen van uw hart zal luid zijn voor Zijn hart en Hij zal letten op alles wat u zegt of in het diepste van uw ziel voelt. Lig daar gewoon voor Jezus en als u daar ligt, wat moet u dan doen? Deze man sprak geen woord, maar naar ik geloof, lag hij daar met berouw, omdat hij ooit geleefd had zoals hij had gedaan en met verdriet, omdat hij zijn leven had verbruid en zijn tijd had verspild. Ik denk ook, dat hij daar lag met geloof en zag op die wonderbaarlijke Man en geloofde, dat alle macht in Hem was en dat Hij slechts het woord hoefde te spreken en de zondaar zou meteen vergeven worden. Zo lag hij daar in de tegenwoordigheid van Jezus met hoop en verwachting op vergeving en genezing.

II. Nu, in de tweede plaats moeten we over DE VERGEVING ZELF nadenken.

Deze arme, verlamde man had daar nog niet lang gelegen of de gezegende Meester verbrak de stilte en zei tegen hem: “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Ik denk, dat de vier mannen op het dak, terwijl ze naar beneden keken om te zien wat er zou gebeuren met hun vriend, nauwelijks begrepen wat die zin betekende. Ze hadden hem naar Jezus gebracht, omdat hij verlamd was. Hij verlangde wel dat zijn verlamming genezen zou worden, maar heimelijk was er in zijn ziel een andere zaak, die zij misschien niet hadden begrepen als hij geprobeerd had het hen duidelijk te maken. Het was zijn zonde; dat was zijn zwaarste last en de Heiland, de grote Gedachtenlezer, wist alles van die zonde. Dus zei Hij niet eerst tegen hem; “Sta op en wandel”, maar begon Hij meteen te zeggen: “Mens, uw zonden worden u vergeven.”

Let erop, dat de vergeving van de zonde in één enkele zin kwam. Hij sprak en het gebeurde. Jezus zei: “Mens, uw zonden worden u vergeven,”en zij werden hem vergeven. De stem van Christus had zo’n almacht in zich, dat het niet nodig was vele woorden uit te spreken. Er was niet een lange les voor de arme man om te herhalen; er was niet een ingewikkeld probleem voor hem om in zijn gedachten uit te werken. De Meester zei alles, wat er nodig was in die ene zin: “Uw zonden worden u vergeven.” De last van een zondaar heeft geen twee tikken van de klok nodig om verwijderd te worden; sneller dan de bliksemflits is die uitspraak van vergeving, die komt van de eeuwige lippen, wanneer de zondaar in hoop, in geloof, in berouw aan de voeten van Jezus ligt. Het was een enkele zin, die verklaarde, dat de man vergeving had gekregen.

Onthoud verder, dat het een zin was, van Degene, Die gezag had om vrij te spreken. Hij was gezonden door de Vader met het doel om zonden te vergeven; denk niet, dat Hij nu Zijn gezag om te vergeven kwijt is, want “Hem heeft God verhoogd tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken.” Jezus wordt aangesteld als Hogepriester met het doel, dat Hij namens God optreedt en vergeving van zonde verkondigt. Wat Jezus zei, werd gesproken met Goddelijk gezag. Het is tevergeefs voor een priester om tot een zondaar te zeggen: “Ik spreek u vrij.” Wat kan hij doen in zo’n geval? Hij, of enig ander mens, die zich geen priester noemt, kan in de naam van zijn Meester spreken en zeggen tot de boetvaardige: “Als u oprecht berouw hebt, als u waarlijk gelooft, dan weet ik, dat u vrijgesproken bent en ik troost u met de zekerheid van deze vergeving.” Tot zover klopt het, maar de Meester alleen kan werkelijk de vrijspraak geven; het moet van Hem komen, Die op aarde macht heeft om zonden te vergeven.

Nu, mijn toehoorder, hebt u nooit vergeving gekregen? Bent u in uw kerkbank, terwijl u eigenlijk ligt aan de voeten van die geliefde Meester en verlangt u bovenal, dat Hij tot u zou zeggen: “Uw zonden worden u vergeven”?  En gelooft u, dat Hij het kan zeggen en wilt u het van Hem aannemen, omdat Hij Goddelijk gezag heeft? Als dat zo is, dan denk ik, dat Hij het tot u zegt, want in Zijn eigen Woord verklaart Hij, dat zij, die in Hem geloven, vergeving ontvangen. Hij zegt tot een ieder van degenen, die berouw hebben en in Zijn genade geloven: “Uw zonden worden u vergeven.” Neem de vergeving aan en ga uws weegs. Doe wat Maarten Luther deed in de dagen van zijn duistere nood, toen een broeder-monnik tegen hem zei: “Geloof je niet in de geloofsbelijdenis en zeg je niet: “Ik geloof in de vergeving van zonden”? Nu, geloof in de vergeving van zonden voor jezelf.” Vertrouw op het Woord van Christus en u zult iets geloven, dat absoluut waar is. Vertrouw erop, neem de troost ervan en ga uws weegs. Zo zegt Jezus Christus door de prediking van het evangelie en het geopenbaarde Woord van God, met gezag tot iedere boetvaardige: “Mens, uw zonden worden u vergeven.”

Let er verder op, dat deze zin, al was het er maar één, en al was die nog zo kort, toch een wondervolle samenvatting was: “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Niet één zonde alleen, niet vele zonden, maar al uw zonden worden u vergeven. Wanneer u in bijzonderheden treedt, loopt u het risico iets weg te laten; vandaar dat de verklaring allesomvattend is gemaakt; er worden geen bijzonderheden gegeven. “Uw zonden worden u vergeven.” Zonden tegen de Heilige God? Zonden tegen een rechtvaardige wet? Zonden tegen het evangelie? Zonden tegen het licht van de natuur? Zonden van deze soort en zonden van die soort? Nee, er is geen opsomming. “Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt ons van alle zonde.” “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Moord, overspel, diefstal, hoererij, godslastering? Ja, in één woord, “allerlei zonde en godslastering zal u vergeven worden.” “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Wat een verreikende vergeving is dit! “Uw zonden worden u vergeven.” Met één plotselinge golfslag van Goddelijke genade zijn ze allemaal weggewassen. Er bestaat niet zoiets als een halve vergeving van zonden. Ik hoorde onlangs iemand spreken over de erfzonde, dat die vergeven wordt en dat de andere zonden blijven, maar de zonde is één geheel; het gaat of het blijft in zijn geheel; het kan niet in stukken worden gebroken; het is er helemaal of het is er helemaal niet en het is er niet als u in Jezus gelooft. Deze gezegende en allesomvattende zin bevrijdt van elke jota, vlek en rimpel van schuld: “Mens, uw zonden worden u vergeven.”

Merk ook op dat deze zin geen voorwaarden bevatte; het gezegende evangelie, dat spreekt tot elke berouwvolle en gelovige zondaar, geeft hem absolute vergeving. Zie, de rekening is vernietigd, het verslag van uw schuld is genageld aan het kruis en uw zonden zijn net als de Egyptenaren, toen de Rode Zee hen verzwolg; de diepte heeft hen bedekt, en er is er geen één van overgelaten, hoe groot en hoeveel er ook geweest mogen zijn. Als u nu een gelovige in de Here Jezus Christus bent, zegt Hij nu tot u door Zijn Woord: “Mens, uw zonden worden u vergeven.” Ik bid dat de gezegende Meester door Zijn Heilige Geest Zijn Woord tot velen hier met kracht laat doordringen. O, dat die geliefde lippen, die zijn als leliën waar geurende mirre vanaf druipt, zelf tot u zouden spreken! O, dat die wonden van Hem, die monden zijn, welke vergeving tot zondaren prediken, tot u zouden spreken en zeggen: “Uw zonden worden u vergeven!” Er is geen mond, die over vergeving spreekt, zoals die wond in Zijn zijde, waardoor Zijn hart spreekt, terwijl Hij zegt: “Ik heb u liefgehad en Mijzelf voor u overgegeven in de dood. Uw zonden heb Ik aan het hout gebracht en ze voor altijd weggedaan. Mens, uw zonden worden u vergeven.” O, dat Jezus Zelf met kracht zo tot velen van u zou spreken!

Maar let erop dat deze zin voldoende was voor de ontvanger. Toen de Heiland later deze verlamde man gezondheid en kracht hergaf, deed Hij dit niet om de man zelf te laten weten, dat zijn zonden waren vergeven. De man wist dat al en had er verder geen bewijs voor nodig, maar Jezus deed het om een andere reden. Tot de schriftgeleerden en de Farizeeën zei Hij: “Maar, opdat gij moogt weten, dat de Zoon des Mensen macht heeft op aarde om zonden te vergeven – zei Hij tot de verlamde: Tot u zeg Ik, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.” Deze ongelovige mannen hadden geen bewijsmiddelen genoeg dat Christus kon vergeven, maar hij, tot wie Christus sprak, had geen verder bewijs nodig dan de kracht van die stem in zijn eigen geweten en als Hij tot u zal spreken, mijn toehoorder, zult u geen boeken meer nodig hebben over het bewijsmateriaal van de Schrift, de bewijzen van de inspiratie enzovoort; voor u zal dit onbetwistbare wonder van vergeven zonde voor altijd staan als een heilig gedenkteken van Gods machtige genade. Het zal u tot een teken zijn, tot een eeuwig teken dat niet weggerukt zal worden, dat God vergeven heeft en van vrede tot uw ziel heeft gesproken; deze God zal uw God zijn voor eeuwig en eeuwig. Voor elke ziel, die in een soortgelijke situatie is als die van de arme verlamde man, die met berouw en geloof aan de voeten van Jezus ligt, geeft Zijn Woord de troostvolle zekerheid: “Geloof en uw zonden, die vele zijn, worden u alle vergeven.” Geloof het en ga uw weg in vrede.

III. Ten derde sluit ik nu af met op te merken, wat er volgt OP DE VERGEVING VAN DEZE MAN.

Hem was absoluut, onherroepelijk en voor eeuwig vergeving geschonken, want “de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk.” Hij speelt nooit een spelletje met mensen; Hij kondigt nooit een pardon af van Zijn troon, en executeert later de vergeven zondaar. Zijn pardon betreft zowel allen, die later mogen komen als ook hen die eerder zijn geweest. Maar wat gebeurde er met deze man?

Ten eerste geloof ik, dat er een innerlijke vrede over zijn ziel kwam. Als u naar het gelaat van die verlamde man had kunnen kijken, terwijl hij nog verlamd was en daar in die hangmat lag, zou u een wonderlijke verandering hebben gezien. Hebt u ooit een gelaat totaal veranderd gezien? Als u een zielenwinner bent, hebt u dat vaak gezien. Alle mensengezichten zijn niet mooi, sommige zijn absoluut weerzinwekkend; het gelaat van sommigen die lang in zonde hebben geleefd, is vreselijk om naar te kijken. Toch heb ik gezichten gezien, die ik eerst nauwelijks kon verdragen en toen de mensen vriendelijk tot de Heiland werden geleid, de liefde van God voor hen hebben opgemerkt en tenslotte tot geloof zijn gekomen en binnen in hun ziel de kus van de vrede hebben gevoeld, wel, toen zagen ze er werkelijk mooi uit! Ik had ze wel graag willen laten fotograferen, alleen, de zaak was te heilig. Over gelaatkunde gesproken, de genade van God is zo’n eeuwig schoonheidsmiddel, dat het gezicht, waar u zich eerst in afschuw van zou hebben afgewend en waarvan u gezegd zou hebben: “Er kan geen goeds achter dat gelaat zitten”, absoluut wordt veranderd door de machtige werking van de Here. Ik zeg niet dat een enkele gelaatstrek veranderd kan worden; de persoon kan dezelfde blijven wat betreft de gelaatstrekken, maar o, wat een wondervol verschil is er in de uitdrukking van alle contouren van het gelaat, wanneer vrije genade en de liefde van Jezus door Zijn kruisdood voor ons hun bovennatuurlijke bekoring over de geest hebben geworpen en de Heilige Geest de dode tot leven heeft gebracht en de persoon wedergeboren is in Christus Jezus. Wel, die verandering vond plaats in het denken van die man; ik ben er zeker van dat dat gebeurde, toen Jezus tegen hem zei: “Uw zonden worden u vergeven.” Hij had geen haast om overeind gezet te worden vanuit zijn verlamde toestand; hij lijkt geen woord gezegd te hebben en die schriftgeleerden en Farizeeën keken toe met hun boosaardige gezicht, maar ze joegen hem geen schrik aan; hij lag heel stil en had zelfs geen haast voor de volgende zegen van de Meester. Het zou op het juiste moment komen, hij wist dat het zou komen en hij was vol goede moed, want had Jezus niet tot hem gezegd: “Houd moed, uw zonden worden u vergeven”?

Maar daarop volgde de onmiddellijke genezing van de man. De Meester zei tegen hem: “Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.” Onze gezegende Meester was gewend het evangelie op een manier te prediken, die ik sommige vrienden enorm in twijfel heb horen trekken. Ze vertellen ons dat we mensen niet moeten vragen om te geloven en berouw te hebben, omdat ze dat niet kunnen. Aan weerszijden van deze kwestie zijn er twee partijen; de ene zegt: “Als je een mens zegt om te geloven en berouw te hebben, dan bewijst dat, dat hij dat kan”, wat ik niet geloof en anderen zeggen: “Als ze geen berouw kunnen hebben, moet je ze niet aansporen om dat te hebben”, hetgeen ik ook niet geloof. Hoewel ik weet dat ze even hulpeloos zijn als die arme verlamde man, niet in staat een hand of een voet op te heffen, zeggen we toch in de Naam van de Meester, wat de Meester gewoon was te zeggen: “Sta op, neem uw bed op en wandel.” “O!” zegt iemand, “ik zou dat niet kunnen zeggen tot een onwedergeboren mens.” Doe dat niet broeder, als u dat niet kunt doen; ga naar huis en ga naar bed; wat voor nut heeft het voor u om zulk werk te doen? De man, die wonderen kan uitspreken is degene, die nodig is en de man, die kan spreken zoals zijn Meester hem bevolen heeft te spreken. Zeker, het geloof ligt niet in het geloven dat de man zelf kan doen wat hem verzocht wordt; het geloof ligt in het vertrouwen dat Christus het kan doen en daarom zeggen wij, sprekend in Christus’ Naam tot de zondaar net zoals de Here Jezus het deed tot de man met de verdorde hand: “Strek uw hand uit”, en hij doet het. Kijk naar Ezechiël, die tot de dorre beenderen in de vallei spreekt. Ezechiël, gelooft u dat deze dorre beenderen kunnen leven? “Ik niet,” zegt hij, “ik weet dat ze dood zijn.” De Here zegt tot hem: “Ezechiël profeteer tot deze dorre beenderen!” Hoe kan hij dat doen? Het zou niet in overeenstemming zijn met wat hij net gezegd heeft. “Ik heb daar niets mee te maken,” zegt hij, “ik werd door de Here gezonden om dat te doen en ik doe het in de naam van God.” Datgene wat volkomen in tegenspraak kan lijken met uw verstand, is geheel in overeenstemming ermee, wanneer het geloof het bovennatuurlijke element inbrengt, waarmee God diegenen aanspoort aan wie Hij de opdracht geeft het evangelie in Zijn Naam te prediken.

De Heiland zei tot deze man: “Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.” Nu, let op zijn nauwkeurige gehoorzaamheid. “Onmiddellijk stond hij voor hun ogen op.” De neiging van een verlamd persoon is om ook in de wil verlamd te zijn. Er zijn ongetwijfeld sommige mensen, die kwalen hebben, die gemakkelijk genezen zouden kunnen worden, als ze geloven dat ze genezen kunnen worden, omdat er uiteindelijk niet veel met hen aan de hand is, maar deze man was volledig verlamd en toch geloofde hij zo volkomen in Christus, dat hij opstond en voor de Meester stond. Toen zei Jezus: “Neem uw bed op.” Ik denk dat ik hem die vier touwen zie losknopen en zijn matras vlug over zijn schouder zie gooien. “Wandel,” zegt de Meester en hij wandelt. “Ga naar uw huis,” zegt de Meester. Hij had misschien kunnen blijven staan en zeggen: “Nee Here, laat me blijven en de preek uithoren”, maar nee, hij zei er geen woord over, maar hij ging weg naar zijn eigen huis.

O, dat allen zo gehoorzaam aan Christus waren, als deze man het was en dat ze in de eenvoud van het geloof volkomen zouden gehoorzamen! Maar het is vaak zo, dat de belangrijkste zondaren, wanneer hen vergeving geschonken is, terzelfder tijd een teder geweten, een gewillig verstand en een overgegeven geest krijgen. “Wat hij u ook zegt, doe dat,” zei de moeder van Jezus tot de dienstknechten te Kana in Galilea en dat is een goed advies voor u. Als Christus u heeft genezen, gehoorzaam Hem dan, gehoorzaam Hem meteen, gehoorzaam Hem nauwkeurig, gehoorzaam Hem in alles, of het nu klein of groot is. Als sommigen zeggen dat het niet essentieel is, bedenk dan, dat wat niet essentieel voor de redding is, wel essentieel voor de gehoorzaamheid kan zijn. Doe het, als Jezus het bevolen heeft. Doe het of het u wel of niet essentieel lijkt. Dat is niet een vraag aan u om te stellen; het is een harteloze, liefdeloze vraag. Hij heeft u genezen, doe wat Hij u gebiedt, zoals Hij het u gebiedt en wanneer Hij het u gebiedt; werp hierover geen vragen op. Neem uw bed op en ga naar uw huis, als Hij u dat gebiedt. Of, als Hij tot u zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen zal behouden worden”, geloof dan en word dan gedoopt. Wees gehoorzaam aan Hem, Die het verdient om gehoorzaamd te worden.

Nu, tenslotte wordt van deze man gezegd: “Onmiddellijk stond hij voor hun ogen op en nam datgene waarop hij had gelegen en vertrok naar zijn eigen huis God verheerlijkende.” Ik denk dat ik hoor wat hij zei: “Glorie!” riep hij, “Glorie zij aan God!” Hij voelde zich zo blij, zo gelukkig, dat hij zijn bed in het bijzijn van allen opnam en terwijl hij voortliep, verheerlijkte hij God. Zou u niet hetzelfde gedaan hebben, als u verlamd was geweest en hersteld was, zoals hij? En zult u dat niet doen? Als u door de zonde gebonden bent geweest en Christus u heeft bevrijd, dan zult u zeker bij de eerste gelegenheid anderen vertellen wat Jezus voor u heeft gedaan en u zult proberen Zijn Naam te verheerlijken. Ik verbaasde me niet toen een broeder onlangs tegen me zei: “Ik ben de hele morgen in de werkplaats bezig geweest de mensen te vertellen dat ik de Heiland heb gevonden.” Iemand wendde zich afgelopen zondag in deze Tabernakel tot zijn vrouw en zei: “Ik ben gered!” Ze zei tegen hem: “Verstoor de dienst niet”, maar ik wens bijna dat hij dat gedaan had. Wat een genade is het om gered te worden! De redding plaatst een nieuwe zon aan onze lucht en een nieuwe vreugde in ons hart. Geloof in Jezus en deze redding is van u. God geve dat het zo mag zijn, ter wille van Zijn geliefde Zoon! Amen.